Loterijen leven van de sociale cohesie. De Nationale Postcode Loterij straalt onderlinge gezelligheid uit. Mensen zijn blij verrast als Gaston hen de straatprijs van duizenden euro’s komt overhandigen. Iedereen tevreden. Behalve natuurlijk de mensen die in hetzelfde postcodegebied niet hebben meegedaan. Die zijn de pineut: buitengesloten. Of je moet zo grootmoedig zijn om de winnaars uitbundig te feliciteren zonder het gevoel te hebben iets te missen. Dat is de gunfactor in het kwadraat.
Ik heb er geen ervaring mee. Ik ben dan ook verbaasd dat mensen meedoen aan loterijen. Ik snap hoe heerlijk het moet zijn als je groot bedrag wint terwijl je een klein bedrag hebt geïnvesteerd. Maar ik denk toch steeds: de enige winnaars zijn de organisatoren van de loterij. In de novelle Stierensumo ontmoeten we de jonge Japanner Tsugami. Hij probeert met het kapitaal van de Nieuwe Osaka Avondbode een groot evenement te organiseren om daarmee een financiële klapper te maken. Hij is hoofdredacteur van de krant en op een of andere manier zet hij steeds de volgende stap. Om uiteindelijk meer te verliezen dan te winnen. “Tsugami werd bekropen door het onbehaaglijke gevoel dat hij zonder dat hij het wist omwonden werd door onzichtbare touwen.” (64) Dit is misschien wel de meest treffende zin in dit boek van Yasushi Inoue. Deze Japanse schrijver (1907-1991) betoonde zich met Het jachtgeweer al een groot schrijver, deze korte roman bevestigt dat. Hij voert een aantal personen op die geen van alle warme sympathie oproepen. Tashiro, Okabe, Sakiko en Miura krijgen allen een egocentrisch profiel. Iedereen jaagt de eigen belangen na en Tsugami moet gaandeweg met elk een wedstrijd worstelen. Het is al snel duidelijk dat er voortdurend een sociaal mensensumo wordt gespeeld en Tsugami wordt nogal eens uit de ring geduwd.
Van een stierensumo had ik nooit eerder gehoord. De eerste noot aan het einde van het boek geeft de verklaring: “Stierensumo is een duel zonder bloedvergieten tussen twee speciaal daarvoor gefokte stieren die elkaar de wedstrijdring uit moeten duwen. Deze sport was vooral kort na de oorlog populair en wordt nog steeds veel bedreven in het zuiden van Japan.” (107) Ivo Smits schreef een korte inleiding op het boek. Hij doet de suggestie dat Inoue hiermee een zedenschets van het toenmalige Japan wil geven: “De novelle kun je lezen als een commentaar op het na-oorlogse Japan dat weer overeind probeert te krabbelen na een oorlog die zowel de economie verwoestte als de moraliteit.” (6)
Het is de vraag of wedden en gokken ooit bijdraagt aan de moraal van een samenleving. Maar in dit verhaal is het belang van de ander of van de (door de oorlog verwoeste) maatschappij nergens een doel. Misschien komt het wel het meest tot uiting in de relatie tussen Tsugami en Sakiko. “Tsugami had een vrouw en twee kinderen, die hij naar zijn geboortestad in Tottori had gestuurd toen de bombardementen in Osaka te gevaarlijk werden, terwijl Sakiko de weduwe was van een van zijn jaargenoten aan de universiteit – gesneuveld aan het front zonder dat zijn as was teruggekomen.” (21) Dat is in één zin veel complexe moraliteit: goede zorg voor vrouw en kinderen, zo lijkt het, maar ook een verhouding beginnen met een weduwe, en een gesneuvelde man van wie de as zelfs niet meer terugkomt. De meest basale verhoudingen zijn zoek. Sakiko is in dit boek de vrouw die aan de ene kant Tsugami bewondert en achterna loopt, en aan de andere kant hem verafschuwt en wil lossen. “Tsugami was net een paar minuten eerder thuisgekomen van kantoor, en toen Sakiko zo vrijpostig was om achterom te lopen naar de serre, zag ze hem daar zitten, amechtig uitgespreid in zijn rotan stoel, nog steeds in zijn pak, zijn hoed achter op zijn hoofd, nippend aan een glas whisky, met het air van iemand die het allemaal geen ene moer kan schelen.” (22, zie ook 18, 21, 49, 54)
Als draad door het verhaal heen loopt de stroeve verhouding tussen deze twee. Aan het slot komt de ontknoping: zal Sakiko bij hem blijven of niet? Nog twee stieren vechten om de overwinning, de zwarte en de rode. Als de rode stier wint, gaat ze bij hem weg. “Sakiko kon niet onmiddellijk zien welke stier gewonnen had. Een zware duizeling overviel haar. Bijna had ze zich aan Tsugami’s schouder vastgegrepen, maar ze beheerste zich en hield haar ogen op de ring gevestigd. Daar, ploeterend, en stampend in het moeras van het hopeloze verdriet dat het enorme ovale stadion vulde, zag ze een zielig roestbruin wezen zijn rare rondjes rennen.” (106)
‘een zielig roestbruin wezen’, wie of wat wordt daarmee bedoeld? Is zij dat, is hij dat, is het de liefde die niet weet of zij eigenlijk haat wil zijn? Tot eer van de schrijver moet gezegd dat hij ons laat nadenken en kiezen. Of moet ik zeggen: gokken?
Naar aanleiding van: Naar aanleiding van: Yasushi Inoue, Stierensumo. Amsterdam: Bananafish, 2018. Oorspronkelijke titel: Tōgyū, gepubliceerd in 1949, later opgenomen in de Verzamelde Werken van Yasushi Inoue, deel 1, Tokyo: Shinchōsa, 1995. De vertaling is van Jacques Westerhoven. Ivo Smits schreef de inleiding op de novelle.
Bij één zin denk ik een typefout te hebben gevonden. Miura vraagt aan Tsugami om een deel van de toegangskaartjes: “Wat zou u hiervan zeggen?” zei Miura. “Als u toch een deel van de toegangskaartjes afstaat aan ons, waarom verkoopt u ons alle derderangsplaatsen niet?” “Maar daar komt ons weer niet uit.” De derderangsplaatsen raken we toch wel kwijt. Daar hoeven we geen enkele moeite voor te doen. Ik zit juist in over de plaatsen bij de ring.”(72) ‘Maar daar komt ons weer niet uit’, ik denk dat het woordje ‘daar’ vervangen moet worden door ‘dat’.