’s Nachts wakker liggen, het is een hele kunst. Je zou denken van niet, want het overkomt je en dat terwijl je dringend wenst te slapen. Maar de gedachten laten zich niet tot rust brengen. Ik kies er vaak voor om er uit te gaan. Kopje thee zetten, wat lezen of soms schrijf ik aan een tekst. Na een uur ga ik weer terug naar bed en val dan snel in slaap. Wat nu als je een stil staat bij de gedachtestroom zelf? Lieke Marsman schreef daarover een heel sterk gedicht. Wat is het dat haar wakker houdt?
Vasthoudendheid
Er bestaan vele redenen waardoor je niet stil kunt blijven liggen, ’s nachts. Als je steeds moet hoesten, bijvoorbeeld, zal je lichaam op en neer schokken alsof je op een rijkoets ligt en als je erg ziek bent, een lijkwagen. Of het is zo dat je niet weet waar je moet kijken, omdat alles voor je ogen rood is. Je ogen zijn zo rood, omdat iemand heeft gezegd dat je ogen zo blauw zijn en dat heeft je geraakt. Het fijne aan geraakt worden is dat het niet lang hoeft te duren om lang te blijven duren en het vreemde aan geraakt zijn is dat het nagalmt en nastampt en toch ben je er stil van. Het mooie aan het woord stil is dat het iets zegt over geluid en beweging en het bijzondere aan geluid is dat het bestaat uit beweging. Het fijne aan beweging is dat het zo ingetogen is, je kunt heel zacht je huid laten voelen dat iemand anders je huid voelt. Tegelijkertijd is het fijne aan beweging juist dat het uitbundig is, je kunt heel hardnekkig een dansend monster in je voeten hebben zitten, dat je hakken de hele avond de grond in wil stampen. Maar het vreemde aan een hele avond is dat je soms niet weet welke vorm van beweging je het liefst lang laat duren. Gelukkig is het goede aan iets lang laten duren dat alles op den duur weer terug stil valt. En wat ik het allermooiste aan het woord stil vind, is dat je er in het Engels een l aan kunt plakken, waardoor we elkaar kunnen vragen, waarom we nog steeds niet gaan slapen.
Wat is de actuele oorzaak geweest van dit wakend denken? Als je probeert te construeren wat hij of zij heeft meegemaakt kom je uit bij een avond uitgaan, een flirt, een dans, close worden en dan thuis komen, in bed stappen en… niet kunnen slapen. En wat er dan gebeurt is dat zij een serie gedachten voelt langs komen die op het eerste gezicht niet zoveel met elkaar te maken hebben, behalve dat zij elkaar oproepen. Maar bij nader inzien zit er meer verband in dan je denkt. De ervaringen hebben iets te maken met het verglijden van de tijd (tot in de dood) en de eeuwigheidsmomenten in diezelfde tijd. Ons leven is een geheel dat betekenis en waarde krijgt omdat wij een band leren zien tussen de verschillende momenten en ervaringen. Dat maakt de titel ook zo treffend: de woorden houden elkaar vast. Zij maken een cirkel naar het startpunt, namelijk niet kunnen slapen. En als je dan ‘vasthouden’ ook nog even concreet begrijpt: hebben zij elkaar vastgehouden?
Het gedicht is het openingsvers uit haar debuutbundel in 2010. Voeg daarbij dat zij in 1990 geboren is en je ziet hier een jong talent. Jeroen van den Heuvel schreef een mooie analyse over Vasthoudendheid op de website Meander. Hij toont de kracht van de compositie.
Een mens kan met minder slaap toe dan je denkt. De creativiteit bloeit in mijn ochtendgloren, de productiviteit gedijt in de nacht.
Naar aanleiding van: Lieke Marsman, ‘Vasthoudendheid’ in: Man met hoed: Gedichten 2005 – 20174. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2021, 7.
“Toen ik elf was, scheidde mijn moeder van mijn vader, die niet alleen regelmatig vreemdging, maar ook zijn bedrijf te gronde had gericht.” (88) Wat zoiets met de psychosociale ontwikkeling van een Zuid-Koreaanse tiener doet weet ik niet precies, maar het kan de opmaat zijn voor familiale ellende. Zijn moeder wordt huwelijksmakelaar en geeft haar enige zoon mee dat ze er wel komen als zij samen hun best doen. Maar juist haar zoon laat het hele verhaal in duigen vallen als hij zijn homoseksuele verlangen ontdekt. Zijn moeder betrapt hem bij het zoenen van een twee jaar oudere natuurkundestudent. De dag erna zet zij haar zoon in de auto om hem af te leveren bij een psychiatrische inrichting. (90-91) Zo is in een paar grove penseelstreken een thema in uit de beklemmende roman Liefde in de grote stad van Sang Young Park geschetst: de uitsluiting vanuit thuis, die ook nog eens diep christelijk gekleurd is.
Sang Young Park is geboren in 1988. Hij groeide op, volgens de flaptekst, in het conservatieve Daegu en verhuisde als twintiger naar Seoul. Daar studeerde hij Frans en journalistiek. In 2016 won hij de New Writers Award voor zijn eerste verhaal en daarna publiceerde hij een succesvolle verhalenbundel. Liefde in de grote stad is zijn romandebuut en het lijkt op veel punten autobiografisch. Het is vlot geschreven en vertaald en de kracht van het boek is de gedreven beschrijving van een jong leven op zoek naar verbinding. Als die niet gevonden worden bij zijn moeder (en dus al helemaal niet bij z’n vader) en ook niet bij God, dan moet het de liefde worden van een partner. En via de partner met het grote universum. Het is verdrietig om te zien hoe dat begrijpelijke en eerlijke streven mislukt. Ik vind het een beklemmende roman omdat de zelfspot wezenlijk onderdeel is van het debacle.
Sinds ik in Zuid-Korea geweest ben, is mijn interesse in het land (en buurland Noord-Korea) gewekt. Ik heb er presbyteriaanse christenen gesproken en iets geproefd van de conservatieve cultuur die in de orthodox-protestantse kringen heerst. Het gesprek over gelijke positie van vrouwen in de kerkelijke ambten werd voortdurend overschaduwd door het thema homoseksualiteit. Als je Bijbels probeert te onderbouwen dat vrouwen predikant mogen worden, dan zal het – is de gedachte – kort daarna ook gebeuren met de legitimering van de homoseksuele praxis (en dat is ook zo). Hoe groot de inbreng van de christenen in de samenleving ook is (zo’n 20% protestanten en 8% katholieken), de seculiere druk is ook daar merkbaar. In deze roman is de moeder van de hoofdpersoon de verpersoonlijking van dit verzet. En voor Young Park faalt het godsgeloof op alle punten. Moeder is namelijk ziek. De kanker wordt keer op keer bestreden, ondersteund door een groot geloof in Gods zorg en hoop op zijn ingrijpen. “Mijn moeder lag waarschijnlijk de Bijbel te lezen in een poging om te gaan met de teleurstelling dat ze alweer in een ziekenhuisbed wakker was geworden,” schrijft de jongen. (65) Als zij zegt dat ze alles in Gods handen had gelegd (114) kan hij niet anders concluderen dan dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn omdat de derde operatie geen goede afloop had. Moeder gaat Bijbelteksten overschrijven als een soort meditatieve routine. Het drijft hem bijna tot wanhoop. Hij wil met haar praten. Over zijn vriend. Maar dat lukt gewoon niet. (142, zie ook 160: “Ik zou willen dat je je excuses aanbood…”)
Het boek is vol van seks en drank en vaak vluchtige seks na veel drank. Dat je dat in je studententijd een keer doet, is tot daar aan toe. Dat je je sekspartners op een bepaald moment niet meer weet te tellen, is een teken van een lage zelfdunk en vluchtgedrag (46, 51) en als je dan je grote geliefde vindt dat moet dat wel de werkelijk vervulling van je leven worden. En dat is bijna religieus, dat weet Young Park treffend te noteren: “Het verlangen om Jezus lief te hebben en om jezelf volledig op het leven te storten. Wellicht was dat het gevoel dat ik voor hem als gevoeld, die verknochtheid, die energie waaraan ik geen seconde kon ontsnappen – een soort religie. De bereidheid jezelf in een aardedonker gat te laten vallen, gesteund door het geloof. Zou ik daar ooit nog toe in staat zijn?” (143) En even verderop: “Als ik hem vasthield voelde het altijd alsof ik de hele wereld in mijn armen hield. Alsof ik het universum vasthield.” (161, zie ook 259-260)
Dit maakt mij verdrietig. Zo’n jongen trekt al vroeg in zijn leven de conclusie dat hij niet past in het ideaalbeeld van een christelijk gezin. (90) Om dat te voorkomen heb ik me al heel lang geleden voorgenomen dat mijn kinderen mijn liefde en support krijgen hoe zij zich in relaties ook ontwikkelen. Nu het ook in ons gezin actueel is geworden, weet ik uit de eerste hand hoe de rol van ouders invloedrijk is – zelf bij kinderen die volop volwassen zijn. Ik heb geleerd dat deze levenswaarde je kind de ruimte geeft zijn of haar eigen levenswaarden te gaan ontdekken. Als die afwijkt van die van ons als ouders dan zij dat zo – mijn opvoedrol is daarna tot zijn bestemming gekomen. Als de Bijbel veroordelend spreekt over de homoseksuele praktijk, dan wil ik de contextuele betekenis daarvan onderzoeken en kijken of dat passend is in onze tijd. De uitsluiting die de complete persoon raakt (bijvoorbeeld in de dreiging met doodstraf) kan ik op geen enkele manier inpassen in mijn houding ten opzichte van mijn kinderen of anderen die niet hetero zijn. En ik geloof dat dat ook kenmerkend moet worden voor de hele kerkelijke sfeer waarin ik leef en voorganger ben. Dat is een lastige spanning maar ik kan niet meer terug naar de positie waarin ik homoseksualiteit als een niet gewenste werkelijkheid typeer.
Als het hier in Nederland al spannend is, hoeveel te meer in de dialoog met onze christelijke partners in Zuid-Korea. Ik droom ervan om bijvoorbeeld aan de hand van deze roman een gesprek te hebben met Zuid-Koreaanse collega’s en medechristenen. Op zoek naar de waarden onder onze meningen, naar de effecten van sociale dynamieken rond dit thema en naar een omgang met de Bijbel die ruimte biedt voor evangelische kernwaarden als liefde en trouw – en met mildheid de gebrokenheid van de wereld kan beschouwen.
Want gebroken eindigt de roman. Gyu-ho is de grote geliefde van Young Park. Samen gaan ze op vakantie naar Bangkok en belanden zij ’s avonds op het strand. Er loopt een vrouw met lampionnen en zwarte stiften. Je kan je wens opschrijven en dan de lampion laten wegvliegen. “Toen we onze wensen hadden opgeschreven gaven we de lampion terug aan de vrouw. Ze vouwde behendig de ijzerdraadjes aan de onderkant in elkaar en legde een klein waxinelichtje in de houder die zo ontstond. Ik bood haar een chocolaatje aan (dat ik al weet ik niet hoe lang in mijn zak had zitten) en ze glimlachte naar me als iemand die nog nooit in haar leven verdriet had gekend. Een aantal lampionnen steeg tegelijk op. We joelden en staarden naar de lampionnen die vredig naar de hemel zweefden. Iedereen blij. Alsof al onze wensen al waren vervuld.” (265)
Alsof ja, want vijf bladzijden later blijkt dat hun lampion niet ver komt. “Zodra hij de golfbrekers passeerde vloog hij in de fik en gaf hij zwarte rook af terwijl hij in een schuine lijn ter zeer stortte. (…) maar ik stond als aan de grond genageld. Ik kon niet geloven dat mijn wens letterlijk in rook was opgegaan.” (270) Zo gaat dat met alle aardse wensen. Ik zeg het zonder enig cynisme.
Naar aanleiding van: Sang Young Park, Liefde in de grote stad. Uit het Koreaans vertaald door Mattho Mandersloot. [Amsterdam] Dasmag, 2021 Oorspronkelijk uitgegeven in Korea onder de titel Daedosiui Sarangbeop in 2019) De fraaie omslagillustratie is van Soña Lee. Ik kwam op het spoor door het boeiende boek van Jeroen Visser, Noord-Korea zegt nooit sorry, 233: “Ongetrouwd samenwonen is nog altijd not done. Homoseksualiteit ligt heel gevoelig. Veel jongeren die uit de kast komen riskeren sociale uitsluiting. Op de televisie is van slechts een handvol Zuid-Koreanen bekend dat ze homo zijn.” (zie ook p.272)
Op p.152 schrijft de ik-figuur over zijn moeder: “Naast me zat een vrouw van middelbare leeftijd, een krappe vijfenveertig kilo op de weegschaal, Korintiërs 3:2 over te schrijven.” Voor elke geoefende Bijbellezers rijst hier een vraag: schreef zij uit de eerste of de tweede brief aan de Korintiërs over? Het lijkt me sterk dat de vertaler geen weet heeft van het feit dat er 1 of 2 voor moet staan, dus ik neem even aan dat de auteur zelf het rangnummer niet vermeldt. Terwijl we ook met een gerust hart kunnen aannemen dat de schrijver heel bewust een verwijzing naar de Bijbeltekst heeft geplaatst. Als wij zouden moeten aanvullen, wat zou het dan worden? In 1 Korinte 3:2 staat: “Ik heb u melk gegeven, geen vast voedsel; daar was u niet aan toe. En ook nu nog niet, want u bent nog gebonden aan deze wereld.” En in 2 Korinte 3:2 is te lezen: “U bent zelf onze aanbevelingsbrief, in ons hart geschreven, maar voor iedereen te zien en te lezen.” Dit laatste is onwaarschijnlijk gezien wat we intussen weten over de houding van moeder ten opzichte van haar homoseksuele zoon. Het citaat uit de eerste Korinte-brief ligt wel in lijn met het verhaal. De moeder vindt stellig dat haar zoon gebonden is aan een wereld die zij afkeurt.
De werkwoorden ‘hebben’ en ‘zijn’ hebben als paar een plek in mijn gedachten sinds ik het gedicht van Ed Hoornik las:
Op school stonden ze op het bord geschreven, het werkwoord hebben en het werkwoord zijn; hiermee was de tijd, was eeuwigheid gegeven, de ene werkelijkheid, de andre schijn.
Tegenover het aardse hongeren en dorsten en de botte plicht staat, in het vervolg van het sonnet, de ziel, het kind worden en opgelicht worden naar hogere sferen. Ik moet eraan denken nu ik gedichten van Jan G. Elburg lees. In de verzamelbundel Iets van dat alles: Een keuze uit de gedichten, kom ik ook een gedicht tegen met die titel (en is ook titel van de bundel uit 1958):
hebben en zijn
Wij hebben nooit meer geëist dan haast alles: de zon en de stuifsneeuw samen, goud om de tanden te breken en de vriendschap van de man met wiens vrouw wij lagen.
wij hebben onze hoofden tot de daken, niet opgestoken maar door ons simpele zijn.
hier is één en geen verschil tussen hebben en zijn: ik besta, ga mijn eigen onnavolgbare weg en ben ver weg, maar niet van mijzelf.
en het meeste heb ik in handen van wat ik verlangen kan. mijn wereld is mijn enige vaderland waarvoor ik mij doodvecht.
Jan G. Elburg, Iets van dat alles, 43
Het vitale leven in een paar zinnen beschreven, knap hoor. Aan de vooravond van de jaren zestig van de vorige eeuw krijg je met de eerste strofe de vrijheidsdrang prachtig geserveerd: je wilt alles. Zoals Queen het stadions vol liet zingen, I want it all, I want it now (van het album The Miracle 1989). Maar hoe pijnlijk eerlijk: je wilt de vriendschap van de man die je bedriegt met zijn vrouw. Naar verluidt heeft zich dat in de vriendenkring van Elburg voorgedaan, het is niet eens een onrealistische overdrijving. Dat is de ‘onnavolgbare weg’ die je in je solistische levensroute moet kunnen gaan, blijkbaar. Je bent niet ver van jezelf. Nee, maar om te zeggen dat je zo thuis bent … Als hebben en zijn samenvallen, dan is het samen uitgehold. Het echte samen vraagt namelijk om zelfbeperking. Wat van een ander is mag jij niet willen toe-eigenen, het idee is al zo oud als de Tien Geboden: je mag je zinnen niet zetten op dat wat van een ander is. Of positief geformuleerd: wees tevreden met wat je hebt en koester dat.
Elburg heeft bij perioden sterk marxistisch gedacht: je hebt je maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen in de economische machtsverhoudingen. Kunst is ervoor om dat aan te jagen en na de Tweede Wereldoorlog stonden de Vijftigers op die zich tegen de lyrische poëzie van voorheen verzetten: ‘er is een lyriek die wij afschaffen’ (mooie foto bij Brems, 110) Martien J.G. de Jong gebruikte het woord ‘telegramstijl’ voor de poëzie van Elburg en hij gaf in een van zijn kritieken een moot voorbeeld hoe je de overige woorden kunt toevoegen. (113) Niet dat Elburg iets geschrapt heeft, nee, hij dicht zo omdat het moet en wij als lezers hebben misschien meer nodig. Het gedicht hebben en zijn heeft die aanvullingen niet nodig. Alleen bij de verwerking ervan heb ik behoefte aan een extra woord: hebben en zijn en beloven – beloven aan elkaar en dan trouw zijn. Dat maakt ons enige vaderland de moeite van het doodvechten waard.
Naar aanleiding van: Jan G. Elburg, Iets van dat alles: Een keuze uit de gedichten. (Nawoord Wiel Kusters) Amsterdam: De Bezige Bij, 1982. Martien J. G. de Jong, Twintig poëziekritieken. Leiden: A.W. Sijthoff, 1967. Hugo Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen. (Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur 1945-2005). Amsterdam: Bert Bakker, 2006. Klik hier voor de clip van I want it all.
Aan het slot van deel 1 betreden Jeremiah en Kurdy het gebied van de Red Nation. De dictatoriale potentaat in de post-apocalyptische wereld is door zijn eigen roofvogels gedood en nu staan Jeremiah en Kurdy bij de grens: “Red Nation Land. Keep out. We shoot all intruders.” De urgentie is te hoog: Jeremiah is op zoek naar zijn familie en dus nemen zij het risico. De Native Americans (Red Nation!) vormen een leger en laten voortvluchtigen niet zomaar gaan. Nu was er naar verluidt toch iemand ontsnapt en terecht gekomen in Lerbin’s Gate. (4-5) Tegen de tijd dat zij ontdekken dat de man dood is (13-14) hebben zij ook kennis gemaakt met de hoogst merkwaardige heer Pinkas L.C. Khobb en zijn nog uitzonderlijker reisgenoot Idiamh. De laatste is een acrobaat van uitzonderlijke klasse (12-13) maar houdt zich continu verborgen in een hoodie. Later blijkt dat dat niet voor niets is. Hij heeft de ‘ogen van gloeiend ijzer’ (43-44) die een laserachtige straal uitzenden met mogelijk dodelijke gevolgen. Aan het slot zien we hoe deze te magische figuren heulen met de vijand en dan is het zaak uit handen van onze helden te blijven…
Jeremiah en Kurdy wagen zich steeds verder in godverlaten land en moeten het opnemen tegen de Red Nation-milities. Dezen zijn ook op zoek naar een aantal vluchtelingen, onder wie een kind, een zwarte man en een vermoeide, verwaarloosde vrouw. Zij is Martha en zo vindt de hereniging met Jeremiah plaats op een moment dat het lijkt dat juist zij niet meer gered kan worden. (36) Eén van de Indianen doorbreekt de vijandschap en voorkomt dat zijn collega haar doodt. Er is nog menselijkheid over in de wetteloze wereld waarin de ons bekende instituties weggevallen zijn en het recht van de sterkste geldt. “Deze wereld werkt goede relaties niet in de hand,” (34) zegt de zwarte die met Kurdy in gevecht dreigt te komen. Gevoel voor understatement, zullen we maar zeggen. Daar hebben we een leidmotief van deze serie en haar geestelijke vader.
Op de website van Hermann geeft ene Benedict Arellano een uitgebreide en interessante bespreking van dit album. Het valt hem op dat wij als lezers zonder veel introductie in het verhaal ondergedompeld worden. We worden geacht het voorwerk te kennen. En let dan op de persoonlijkheden: “…dit vierde deel opent met een Jeremia in een erbarmelijke toestand waar een Kurdy, die nog steeds zo verbijsterd is door de ridderlijke neigingen van zijn vriend, op de een of andere manier voor moet zorgen …” Maar even later is Kurdy zo vriendelijk niet: “Aan het begin van een scène, wanneer Jeremiah en Kurdy worstelen om twee nieuwe voortvluchtigen te redden uit de kampen van de nieuwe Red Nation, blijkt een van de twee ontsnapte personen een zwarte man te zijn. Kurdy’s gelaatstrekken verstarren dan in een hatelijke grijns en hij grijpt een steen, vastbesloten om de schedel te breken van deze man die hij zojuist heeft gered. (33-34) We wisten dat Kurdy snel zijn huid wist te redden, zelfs de minst respectabele, maar niet dat hij in staat is tot dergelijk ongecontroleerd geweld en dat hij geconditioneerd is door racistische reflexen.” Het is de eerste zwarte die wij zien in deze serie, noteert Arellano heel puntig. Gaat dit terugkomen in de serie om het Amerika van de scheidingen ter discussie te stellen? “Red Nation bestaat uit Indianen die in dit post-apocalyptische Amerika de ideale voedingsbodem hebben gevonden voor een herovering van hun rechten die te lang door het blanke Amerika met voeten is getreden. … Maar hier gaat het niet om directe tegenstellingen tussen de blanken en de indianen, de eersten die weinig geneigd zijn om met hen op te trekken, maar om een splitsing binnen de Rode Natie zelf. Sommige Indianen kiezen ervoor om bij te dragen aan de ontsnapping van gevangenen, wat leidt tot enige wanorde in hun gelederen. Martha profiteerde van deze door de hemel gezonden hulp, waardoor ze kon hopen deze hel te verlaten. Het grootste deel van het verhaal speelt zich dan ook af in woestijngebieden, wat door een oordeelkundig gebruik van kleuren (het is niet ongebruikelijk dat de beeldvakken geheel overwegend geel of oker zijn) het onherbergzame aspect versterkt.”
Naar aanleiding van: Hermann, Ogen van gloeiend ijzer. [z.p.], Dupuis, 1993. Oorspronkelijke titel: Les yeux de fer rouge, 1980. Inkleuring: Fraymond.
Het is opnieuw een uitzonderlijk boek, dat Frits Spits ons voorgelegd heeft. Mijn West Side Story is een lang gesprek met Leonard Bernstein (1918 – 1990), de componist van de muziek van West Side Story uit (1957). Frits Spits beschouwt dat als een meesterwerk, een topprestatie van kunst en zo een poging om het onzegbare te zeggen. In dit geval het onzegbare over onze doden. Hoe kunnen wij hen vasthouden in het leven dat zich op aarde voortzet na de begrafenis van de geliefden? “Om de doden wordt met een grote boog heen gelopen. Iedereen is er zo bang voor dat men zich van ze afwendt. Ik pleit er juist voor dat de levenden zich met de doden verzoenen. De doden in mijn verhaal zijn melancholiek, van goede wil; ook zij doen hun uiterste best om de moed erin te houden. Ze houden van de levenden, maar die geven hun geen kans om hun liefde te tonen.” (39-40)
Al eerder heeft Spits in een schrijven een weg gezocht om de muur van verdriet te slechten. Blijkbaar was Alles lijkt zoals het was (2019) niet afdoende. Dit bijzondere interview met de dode Bernstein is een volgende sprong over de horde. De muur moet om. (19) Ik ben gefascineerd en voel zijn ultieme streven tikken aan het religieuze, noem het aan mijn geloof. Dus ik doe mee aan het gesprek. Welke zin geeft Jezus aan dit zo herkenbare zoeken van de beste radiomaker van de 20e eeuw?
De West Side Story is het verhaal over een onmogelijke liefde. De sociale barrières die de liefde tussen Tony en Maria blokkeren, vormen de echo op het klassieke drama van Romeo en Julia (1595). William Shakespeare (1564 – 1616) neemt ons mee naar de strijd in het Italiaanse Verona, Bernstein naar New York en steeds het is het verhaal van alle tijden. Frits Spits durft ons nog een stap verder te laten zetten: stel je eens voor dat de levende zijn geliefde dode wil blijven kennen en bezoeken, wat gebeurt er dan? Hij creëert het alter ego Ferdy. Ferdy gaat op zoek naar zijn geliefde Margreet. Het zijn maar lichte wijzigingen van Frits en Greetje en het is volstrekt helder dat Frits bezig is met zijn rouw. (35-36) Hoe verwerkt de ruwe scheiding die de dood bracht? Het is een universele vraag en daarom kan het bijna niet anders dan dat veel lezers mee kunnen komen in de tocht. Je hebt verbeelding nodig, dat wel, en Frits is daar overmatig mee gezegend, maar het is zijn stellige overtuiging dat het tot de menselijke basisuitrusting behoort: “We hebben het allemaal in ons. Iedereen kan denken, iedereen kan zich iets verbeelden. Het is de kwaliteit van de gedachte die het verschil maakt.” (199) Niet iedereen vindt in zichzelf de gedachte van troostende kwaliteit. Het is de kunst – en met voorsprong – de muziek die hier te hulp komt. Ik sla mijn ogen op naar de bergen. Vanwaar komt mijn hulp? Mijn hulp komt van de klanken en het ritme, zeker als die met mooie woorden gepaard gaan.
Het is boeiend om te zien dat Frits Spits zich als een zendeling ontpopt. Het is meer dan een egodocument. Het is de zoektocht naar waarheid. “Dat is natuurlijk wat kunst wil bereiken: een waarheid verkondigen die door niemand meer ontkend kan worden. Goede kunst is altijd waar. Daarom is het ook mijn diepste wens dat wat ik nu vertel ook waar is en echt is gebeurd.” (199, zie ook 185) Dat kun je als volgeling van Jezus ook over Hem zeggen. Spits is persoonlijk niet gelovig. (191) Hij is Joods (net als Bernstein) en hij kent het kenmerkende ‘lernen’ (75) en weet zich ineens verbonden met Huub Oosterhuis en zijn interesse in de mens ‘… die hij misschien wel namens God wil bereiken’. (106). Hij merkt dat deze bekende dichter overtuigd is dat er een verborgen schat bestaat. “Ergens. Hier. Op deze aarde. Ik vroeg hem dan ook of hij ervan overtuigd is dat God op aarde terugkeert. Zijn antwoord was ‘ja’, maar hij gaf toe dat hij dat niet zou meemaken en dat het misschien nog wel miljoenen jaren kon duren.” Spits sluit aan bij de obsessie om de kern te vinden die mensen verbindt. Wat Huub Oosterhuis met gedichten en liederen doet, wil Spits met radioprogramma’s die verbeelden. Iets van onsterfelijke grootheid… dat maakt gelukkig. Even raken van iets dat meestal net onaanraakbaar is. Op die manier kun je iets meegeven aan anderen. Daar staat de zendeling op: “Maar ik wil de wereld die bestaat en waarin van alles gebeurt waar ik boos en verdrietig van word, verbeteren, opnieuw inkleuren, overspoelen met al het moois dat ook om me heen is.” (198-199)
Het valt me op dat hij de christelijke toekomstverwachting via Oosterhuis meekrijgt als het komen van God op aarde. In de toekomst. Terwijl wij het verhaal gaande houden dat Hij al gekomen is. Jezus, Hij was het, God in eigen persoon. Wat dan ook nodig blijft is de verbeelding. Er was een tijd waarin de vraag naar de feitelijkheid van de opstanding mij veel bezig hield. Weinig inspirerend en nauwelijks overtuigend voor de niet-gelovige. Het is wat te simpel om opstanding vervolgens tot de metafoor van opstand te verheffen – maar verbeeldend leven is wel wat we nodig hebben. De verbeelding van het (gebeurde) verhaal tot een huis om je leven in te laten wonen. Onze biografie en dat van onze geliefden heeft een Groot Verhaal nodig en dat is wat ik Frits Spits zie doen. Het kostbare effect van zijn exercitie is dat hij ruimte creëert voor het blijvend spreken over Greetje. (150, 170) Zo kan hij weer genieten van het leven zonder haar te verloochenen. (181)
Wat goed dat de kunst van woord en muziek hem dat kan geven. Ik kan het als leerling en volgeling van Jezus ook. Het kennen van zijn persoon geeft diezelfde ruimte, en meer. Ondanks dezelfde sociale weerstand ervaar ik veel ruimte om te blijven spreken over mijn overleden vader en schoonouders, en recent zwager H. Ik zie dat mijn moeder weer plezier kan hebben ondanks het blijvende gemis van mijn vader – elke dag. Zoals Frits’ Ferdy in gesprek komt met Margreetje, zo kan ik mijn dode vader aanspreken zo vaak ik wil. En gek genoeg is het ontbreken van fysiek antwoord geen probleem. Ik reken op een toekomstig fysiek weerzien, iets dat ik niet tegenkom in Mijn West Side Story. Het is zelfs spannend voor Ferdy of deze oefening in verlangend verbeelden zal slagen. Want hoe gemakkelijk Leonard Bernstein in de verbeelding verschijnt, zo voorwaardelijk is het met Margreetje. Zij mag alleen in een andere gedaante aan Ferdy verschijnen, alleen aan haar rug zal hij haar herkennen en zij mag alleen aan Ferdy zich bekend maken als Margreetje, aan niemand anders. “Met dit unieke gebaar willen de doden een poging doen om een verzoening tussen het leven en de dood tot stand te brengen.” (36) Ook in het symbolisch universum van Frits Spits gaat het niet vanzelf. Verzoening tussen leven en dood heeft een prijs. Waar ken ik dat van? Niet alleen uit het heilig evangelie. Ook de Griekse mythen wisten al dat Persephone maar tijdelijk terug mocht, Hades uit, naar haar moeder Demeter. Ja, Frits Spits komt met zijn boek in een lange menselijke traditie zijn bijdrage leveren.
Naar aanleiding van: Frits Spits, Mijn West Side Story. Amsterdam: Luitingh-Sijthoff, 2021. Hij spreekt zijn bewondering uit voor het lied Witte Duif, gezongen door Rob de Nijs: “De duif staat voor het verlangen naar een geliefde van wie je niet weet waar die is. Die kan in het land zijn waar jij nu bent, of ergens anders. Bij God misschien? Het knappe van deze tekst is dat dat in het midden blijft. De woorden drijven ver voorbij de horizon. Voor mijn gevoel omschrijven zij precies waarvoor ik hier ben: ik ben op zoek naar mijn witte duif, net als Ferdy in mijn West Side Story. Ik ben op zoek naar wat ik ben kwijtgeraakt, naar wat ik hoop terug te vinden.” (92). Klik hier voor een youtubeclip.