Vreemde broeder

Wonen in Zwolle en De Navolging van Christus niet gelezen hebben… dat gaat me niet overkomen dacht ik toen wij in september 2019 deze kant op kwamen. Thomas werd in Kempen geboren, ontving zijn opleiding in Deventer, maar trad toe tot de Augustijner kanunniken in de priorij van het Bergklooster op de Sint-Agnietenberg bij Zwolle. Hij werd in 1413 tot priester gewijd en werd subprior in 1429. Een geweldige gedenkplaat staat tot op heden bij de begraafplaats daar.

 

 

Het was wel even inkomen. De Navolging van Christus is de bundeling van traktaten van de abt, bestemd voor de monniken. Hoezeer ik het leven leid van een dienaar in geestelijke zaken, een kloosterling ben ik niet. Thomas’ adviezen voor een spiritueel leven zijn allereerst bedoeld voor jongens die zich in een kloostergemeenschap willen wijden aan de Heer, vandaar de adviezen om op je innerlijk gericht te blijven, de spirituele oproep tot de communie en een traktaat over Gods innerlijke steun. Er zijn passages waarin ik me aangesproken voelde als christen in de wereld, met vrouw, kinderen, vrienden en een auto. Maar soms vroeg ik me af wat nu toch de toon en de inhoud heeft bepaald.
Désanne van Brederode helpt me verder in het nawoord. Thomas richt zich op de broeders omdat hij wil dat zij zich op hun roeping bezinnen. Wie destijds een beetje intellect had en wilde doorleren had weinig andere keuze dan het klooster. “Kloosters werden in toenemende mate bevolkt door ambitieuze of juist op hun gemak gestelde jongens, die de religieuze regels weliswaar voor lief namen, maar allerminst gedreven werden door een oprecht religieuze passie.” (191) Vandaar ook dat Thomas benadrukt dat denken en onderzoek ondergeschikt zijn aan geloof en devotie. Het welbekende Fides Quaerens Intellectum: “Als de mens vertrouwt op zijn intelligentie is hij een prooi voor vergissingen, maar met het ware geloof zijn vergissingen uitgesloten. Alle vormen van wetenschap en onderzoek moeten het geloof volgen en mogen daar nooit boven gesteld worden of inbreuk op maken. Het geloof en de liefde spelen op dat gebied namelijk de belangrijkste rol en die doen nou juist in dit heilige, overweldigend schone sacrament [eucharistie] op verborgen wijze hun werk.” (101)

 

Ik ben onder de indruk van het hoge belang dat het heilig avondmaal krijgt. Het gaat om de Heer zelf. Maar Thomas zet dan door waar ik aarzel. “Wees alleen bevriend met God en zijn engelen en hou afstand tot je medemens. Iedereen heeft recht op je liefde, maar het is niet nodig om dikke vrienden te worden.” (18, zie ook 172) Hallekidee, geen half werk. Als je je in een kloosterorde laat opnemen, heb je het huwelijk achter je gelaten, tot zover kan ik het volgen als een gelovige keuze. Maar  vriendschap die niet te dik mag worden? Een mens kan zonder huwelijk leven, maar niet zonder vriendschap. We zijn sociale wezens die hartscontact nodig hebben. Nu ik het uit heb, realiseer ik me hoe dit klassiek christelijke werk doortrokken is van wereldmijding. Thomas verbindt dat met het actief overdenken van je eeuwig lot bij de keuzes die je hier en nu maakt. “Als je vaker over de dood zou nadenken dan over hoe lang je leven gaat worden, zou je ongetwijfeld harder je best doen om jezelf te verbeteren. Als je dan ook nog eens goed zou nadenken over de straffen die je in de hel en het vagevuur te wachten staan, zou je er al die moeite en pijn maar wat graag voor over hebben en zou je tenminste ook hard voor jezelf durven zijn.” (36, zie ook 42v, 86, 118 over het vagevuur)

 

Tot zover, wat mij betreft, Thomas. Eerlijk, het werkt zo niet. Maar bovenal, ik heb niet het idee dat ik de Heer of de heilige apostelen zo hoor spreken. Je bent een vreemde broeder, Thomas. Het meest gevoelig merkbaar is het in de devotionele passages waarin u zich biddend uitspreekt. “Allerliefste Jezus, schenk mij uw genade om mij met raad en daad bij te staan en bij mij te blijven tot aan het einde. Laat mij altijd verlangen en willen wat u het beste en het aangenaamste vindt. Laat uw wil de mijne zijn en mijn wil de uwe altijd volgen en er volledig in opgaan. Laat mij hetzelfde willen als u en niet eens in staat zijn om iets anders te willen dan u. … Geef dat ik in u rust vindt, meer dan in alles wat ik zou kunnen verlangen, en dat mijn hart in u vrede vindt. U bent de ware vrede voor mijn hart en geeft het rust, buiten u is alles hard en onzeker. In deze vrede, uitsluitend en alleen daarin, alleen in u, eeuwige verheven bron van het goede, zal ik slapen en voor eeuwig rust vinden.” (123)
Op de drie puntjes staat een zin waar ik dan toch over struikel: “Geef dat mijn verlangen naar aardse zaken afsterft en dat ik er omwille van u naar hunker door mijn medemens genegeerd of niet eens gekend te worden.” Zou dat nu werkelijk in de het klooster zo moeten toegaan om God welgevallig te leven?
Van Brederode maakt in het nawoord de vergelijking met de zelfhulpboeken van onze tijd. Wie op deze manier de Navolging pakt, gaat het moeilijk vinden. Waar we in onze tijd op zoek gaan naar onze diepste ik (wat dat precies ook wezen mag) en vooral het zoeken waardevol vinden (stel dat je een vaste overtuiging vindt), gaat dat bij Thomas wel even anders: “…de inwijding in het geestelijke leven is niet de bekroning van de inspanningen, maar de geleidelijke onttroning van alles wat je voordien op een voetstuk zette, inclusief je eigen o, zo interessante innerlijke worstelingen en je moeizaam verworven inzichten.” (195, nawoord)

Ik laat Thomas gaan.

 

Naar aanleiding van: Thomas a Kempis, De navolging van Christus. Vertaald door Paul Silverentand. Met een nawoord van Désanne van Brederode. Amsterdam: Athenaeum Polak & Van Gennip, 2007. Oorspronkelijke titel: De imitatione Christi, in de 14e eeuw. Klik hier voor een aardige filmclip in opdracht van het Letterkundig Museum.

 

 

De Latijnse tekst van het geciteerde gebed is:

 

Oratio pro beneplacito faciendo Dei.

 

Concede mihi, benignissime Jesu, gratiam tuam, ut mecum sit et mecum laboret, mecumque usque in finem perseveret. Da mihi semper desiderare, et velle quod tibi magis acceptum est, et charius placet. Tua voluntas mea sit, et mea voluntas tuam sequatur semper, et optime ei concordet. Sit mihi unum velle, et unum nolle tecum: nec aliud posse velle, aut nolle nisi quod vis, aut nolis.

Da mihi omnibus mori quæ in mundo sunt, et propter te amare contemni, et nesciri in hoc sæculo. Da mihi super omnia desiderata in te quiescere, et cor meum in te pacificare. Tu vera pax cordis, tu sola requies; extra te omnia sunt dura, et inquieta. In hac pace in idipsum, hoc est in te uno et summo et æterno bono, dormiam et requiescam. Amen.

Buitenaards leven

“Gelooft u in het bestaan van buitenaards leven?” Deze vraag stelde een jonge vrouw die meer wilde weten over het christelijke geloof. Zij had geen kerkelijke achtergrond en ook geen onderwijs met enige christelijke sporen genoten. Waarom zij deze vraag belangrijk vond, weet ik niet, maar het verraste mij wel. Ik ben nauwelijks met deze vraag bezig en al helemaal niet met de vraag wat je er vanuit Bijbels perspectief over kan zeggen. Ik heb, herinner ik mij, iets gezegd over het bijzondere feit dat in dit immense heelal de Schepper mens wordt, homo sapiens. Ik geloof dat de hele kosmos begrepen is in de verlossing die op dit kleine stipje in de Melkweg tot stand wordt gebracht. In de Heer is alles geschapen, zegt de heilige apostel in zijn brief aan de christenen in Kolosse (1,16): “…alles in de hemel en op de aarde, het zichtbare en het onzichtbare, vorsten en heersers, machten en krachten, alles is door hem en voor hem geschapen.” Hij voegt eraan toe dat dus ook alles verzoend is door de vrede van het kruis. En dat kruis stond op onze planeet.

 

Licht in de duisternis – het boek over de eerste foto van een zwart gat – brengt je tot de simpele conclusie: wij zijn onooglijk in de wereld van de sterren. Prof. Heino Falcke (* 1966, hoogleraar radioastronomie en astrodeeltjesfysica aan de Radboud Universiteit Nijmegen) wist een wereldwijde samenwerking van astronomen te organiseren en was hoofd van het team dat de foto wist te maken. Hij vertelt het fascinerende verhaal voor leken zoals wij zijn. Hij populariseert, maar nog steeds duizelt het me en heb ik soms geen idee waarover hij het heeft. Wat ik wel weer doorkrijg is hoe de methoden tot het bepalen van plaatsen in het heelal onwaarschijnlijk verbeterd zijn. En dat de kennis van opkomst, blinken en verzinken van sterren enorm is toegenomen in de afgelopen eeuw. Ik snap dat astrofysici ons vertellen dat wij van sterrenstof gemaakt zijn: “Alle elementen waaruit wij zijn samengesteld zijn eerst gebakken in sterren, vervolgens in stofwolken ingevroren tot moleculen en uiteindelijk bij de geboorte van de aarde en de naweeën ervan tot ons gekomen. Ook wij mensen zijn daarom kosmische wezens, met lichamen die bestaan uit sterrenstof.” (83, zie ook 93)

 

De zoektocht naar de randen van het heelal en de werking van zwarte gaten gaat gemakkelijk samen met de vraag of er buitenaards leven is te vinden. “Een duidelijke aanwijzing voor het voorkomen van leven is echter nog nooit ontdekt. Het is overigens heel waarschijnlijk dat wij niet alleen zijn. Steeds meer collega’s spreken zich daarover uit en durven zelfs hardop te speculeren over aliens.” (84)

Toch is dit maar een terzijde in het boek. Veel interessanter is het laatste deel: Aan gene zijde van de grenzen. Falcke laat zien hoe soepel hoogstaande wetenschap en overtuigd christelijk geloof samengaan. Dat was tijdens het lezen al helder geworden waar hij Bijbelteksten in het verhaal betrekt. (Genesis 1 op 44, 56, 79; 1 Korinte 13,12 op 140; Jeremia 33,20 op 263; Johannes 1,1 op 278). Maar het meest ontroerend is de passage over de Paasdagen die volgden op het openbaar maken van de foto van het zwarte gat. Hij gaat naar de kerk. “Ik zit op de laatste rij en luister naar het verhaal, ik denk terug aan het jubelende onthaal van de laatste dagen, maar ook aan de wonden waarmee wij daarvoor hebben moeten betalen. Ik huil. Wat ik nu nodig heb is de rust en de kracht van Pasen.” (239)

 

Falcke maakt me duidelijk dat wij met de zwarte gaten aan de grens van onze verstaanshorizon komen. Ons kennen is beperkt en het is prachtig hoe deze nieuwsgierige wetenschapper nederigheid tegenover de hoogmoed plaatst. (266v) In dat verband zegt hij iets belangrijks: “Deze grote wetenschappelijke krachtsinspanningen zullen ons nog veel vreugde schenken, maar een heilsdoel op zich zijn zij niet.” (267). Geen ‘heilsdoel’! Hij ervaart zijn natuurkundig inzicht als iets dat de werkelijkheid van God verheldert. Hij testte met een wereldwijd team of de huidige modellen werken (relativiteitstheorie en de kwantumtheorie). De fysische zoektocht naar begin (oerknal) en de grens (zwart gat) raakt aan de grote levensvragen. “Naar het waarvandaan, waarheen en waarom vragen is zoiets als een instinct van de menselijke ziel, dat ons een leven lang blijft bezighouden en ons tot zoeken noopt. Religie, filosofie en wetenschap spelen bij deze zoektocht elk hun eigen rol. Het wordt lastig wanneer slechts een enkele discipline een exclusieve aanspraak maakt op de hele duiding van de wereld.” (280) Dat neem ik mee: het gaat om een samenwerking van perspectieven. Omdat er een orthodoxe neiging is de Bijbelse verhalen te objectiveren tot vormen feitelijke gebeurtenissen en fysica, wil ik Bijbelverhaal en natuurkunde vooral uit elkaar houden. Maar Falcke’s zoektocht naar de grenzen van het heelal laat zien dat fysica an sich een metafysische betekenis oproept. Onze kennis is beperkt, de wereld is niet deterministisch en God is altijd groter. “Ook de enige volledige beschrijving van God is God zelf.” (282) Daarom is het tweede gebod zo belangrijk: maak geen beeld van God. Dat geldt voor de gelovige en voor de atheïst, schrijft Falcke. (283) Heerlijk. En dat heeft tot gevolg dat de wetenschap geen beloften mag doen die zij niet kan waarmaken: het heil, namelijk de vrede die je vinden kunt met de Schepper. En mensen mogen geen heilsverwachtingen van de wetenschap hebben. Ook die zal zij niet kunnen waarmaken, zelfs als armoede en lijden verminderd kunnen worden. De essentie van het heil blijft persoonlijk en relationeel, het gelovige contact met je Schepper van dit alles. Dat bewijst een huilende prof. dr. Heino Falcke met Pasen. En als er dan leven blijkt te zijn elders in ons universum, dan is ook dat meegenomen in de redding op Golgotha, net buiten Jeruzalem.

Het is een wonderlijke gedachte.

 

Naar aanleiding van: Heino Falcke, met Jörg Römer, Licht in de duisternis: Zwarte gaten, het universum en wij. Amsterdam: Prometheus, 2020. Oorspronkelijke titel Licht im Dunkeln, uitgegeven bij J.G. Cotta’sche Buchhandlung Nachfolger GmbH, Stuttgart 2020, vertaald door Roland Fagel.

Klik hier voor een leuk gesprek met Falcke bij omroep Gelderland.

 

 

Leuk weetje: Zo’n honderd jaar geleden ontdekte men dat het heelal uitdijt. Het universum moet dus ook een begin hebben gehad. De katholiek Lemaître suggereerde iets als een oeratoom waaruit een jong universum was ontstaan. “Onderzoekers bleven sceptisch en deden zijn model spottend af als ‘Big Bang’. Dat hele begrip had aanvankelijk dus een negatieve lading, maar bleef in zwang, omdat de gedachte erachter bleek te kloppen. Het in Nederland inmiddels ingeburgerde oerknal lijkt mij een passender formulering.” (114)

 

 

Lekkere thriller

Het verhaal van MacLean’s Poolbasis Zebra spreekt tot de verbeelding: de Amerikaanse onderzeeër Dolfijn krijgt de opdracht om een geheimzinnige brand op weerstation Zebra op de Noordpool te onderzoeken. Een Britse arts vaart mee en ontrafelt een spionageplot: de Russen hebben bijna info over de Amerikaanse defensie in handen en dat moet voorkomen worden. Het verhaal uit de jaren zestig van de vorige eeuw gaat over de toenmalige techniek: “De camera verdween. Hij werd bij vol daglicht gestolen en gedemonteerd, zoals later bekend werd, in een Pools straalverkeersvliegtuig van New York naar Havana gevlogen. Vier maanden geleden werd de camera gelanceerd in een Russische satelliet die een baan rond de pool beschreef en zevenmaal per dag de Middle West, een streek tussen Ohio en de grote meren, van Amerika passeerde. Deze satellieten kunnen tot in het oneindige hun baan blijven beschrijven, maar na drie dagen en onder volmaakte weersomstandigheden beschikten de Russen over de foto’s die ze zo verdraaid graag hadden willen hebben: foto’s van de Amerikaanse raketbases ten westen van de Mississippi.” (452)

De Schotse romanschrijver Alistair Stuart MacLean (1922-1987) schreef vanaf 1955 een prachtige serie spannende boeken en kreeg er zelfs bij leven een eredoctoraat Literatuur voor aan de universiteit van Glasgow (1983). Hij creëerde echte helden: mannen die in extreme omstandigheden presteren. “Ik staarde naar zijn gedrongen gestalte met het ronde, opgeruimde gezicht en vroeg me voor de honderdste maal af waarom op deze wereld de kerels van staal en zonder zenuwen er zo zelden naar uitzagen.” (309 over de commandant van de Dolfijn, overste Swanson, zie ook 363, 443) En ook zo’n zin is typisch voor MacLean: “Dit was echter geen gezichtsbedrog of verbeelding, maar het gevolg van een laag over de grond jagende ijsstorm die wervelend voortraasde, soms aan kracht verloor, soms uitgroeide tot orkaanachtige stoten en warrelende sluiers van biljoenen ijsnaalden voor zich uitdreef.” (312)

Ik ben nu bijna zestig, maar het lukt MacLean nog steeds om mij in het verhaal te laten opgaan. Nadat ik een strip van Hermann over een Russisch station op Nova Zembla had gelezen, voelde ik de onweerstaanbare neiging om Poolbasis Zebra weer te lezen. Ergens in mijn herinnering verschenen beelden van barre ijsvlakten en een onderzeeër. Nu ik de thriller opnieuw heb gelezen concludeer ik verwonderd dat deze MacLean nog steeds een page-turner is. Wat is het geheim?

MacLean’s verhaal schetst een boeiende wereld die je niet zelf van binnenuit kent. Hij geeft je genoeg details om onder de indruk te komen, bijvoorbeeld een doorsnede van de boot en een plattegrond van het kamp. Er wordt een geloofwaardige urgentie opgebouwd en we ontvangen zo nu en dan hints die de spanning op peil houden. Dokter Carpenter is de geheimzinnige reiziger aan boord van de Dolfijn en overste Swanson krijgt van hogerhand de opdracht hem zijn gang te laten. Ergens in het Noordpoolgebied moet een verklaring worden gevonden voor een brand op Poolbasis Zebra en het geval wil dat de leiding daar in handen was van de broer van Carpenter, majoor John Halliwell. (334) Carpenter vertelt een paar keer aan ons als lezer dat hij aan overste Swanson niet de hele waarheid vertelt (282v, 385-87) – wat er echt aan de hand is, is highly sensitive en classified. (451v) Het is de traditionele truc en het werkt: de lezer met enige inside information betrekken in de vertelling en zo naar de spannende afloop toewerken. “Toch had ik een foutje gemaakt. Eentje maar. Ik liet Rawlings de verkeerde bewaken.” (404) En dan komen later in het verhaal de uitgelegde draden keurig bij elkaar.

In dit boek loopt het uit op een geënsceneerde rechtszitting (hoofdstuk 12). De moordenaars worden ontmaskerd in de monoloog van de hoofdpersoon. Wij hebben als lezers slechts wat flarden door en dan komt de ontknoping: de hoofdpersoon laat in een volmaakte beschouwing de oplossing horen. De schurken proberen nog een laatste uitweg te vinden, maar ook dat is voorzien door de held. Eind goed, al goed. We waren een aantal leesuren deelnemer in een spannend verhaal dat uiteindelijk de orde van de wereld keurig bevestigt. Geen wreedheden, seksuele escapades of meer van dat soort gekheid, slechts de imponerende natuur, de opkomst en ondergang van het kwaad en de gestaalde exemplaren van de mensheid. Actie! Lekker hoor.


Naar aanleiding van: Alistair MacLean, Poolbasis Zebra. In: Het Grote MacLean Avonturenboek: Zr. Ms. Ulysses, Poolbasis Zebra, Booreiland X-13. Amsterdam/Brussel, Elsevier, 1966. Oorspronkelijke titel Ice Station Zebra, verschenen in 1963 en vertaald door B. J. Eenhoorn.

Mens en wens

Krullen in de avondlucht

Klanken en geuren krullen in de avondlucht,
kleur vervult het wel gevelde op het veld,
elke mandel geurt naar brood, elk moment
is aan zich een ode, zie Monet, Claude, de oude,
de dode, nooit gaat die me dood zolang uit rood
met geel een oranje, het gouden, stroomt
zonder dat daarvan het gele en het rode kwijnen,
en zal dat ooit?

Klanken en geuren krullen in de avondlucht,
brood geurt naar laat zomerlicht, verdwijnen
is een aard van anders verschijnen, de koekoeksroep
roept de koekoek op die in het schuilgaan is vervat en,
wegstervende, de echo’s waarmee zich weer sluit het bos
nadat het even meerdere losstaande bomen had. Is zo
de mens soms vervatting van een wens? En is dat
dan niet al vervulling zat?

Huub Beurksens

Hier heb ik een zwak voor, passende klanken, alliteratie en binnenrijm. ‘Klanken en geuren krullen in de avondlucht, kleur vervult het wel gevelde op het veld…’ Met klankverwante woorden roep je zomaar een sterk ruikend oogstveld op. Heel knap gedaan van Beurskens. Ik ken hem niet en kom hem tegen in de bundel van Yves T’Sjoen die ik al maanden stap voor stap doorlees. Van de vijftien gedichten van Beurskens is dit een van de weinige die mij tot herlezen uitnodigt. Zo gaat het en moet het gaan, van elke dichter is maar een selectie voor de specifieke lezer goed. Dat heb ik zelfs bij mijn eigen werk.

Een gedicht dat zo stevig op de benen staat, daar blijf je vol bewondering omheen lopen. Een vreemd hoekje wil je beter begrijpen. Wat is bijvoorbeeld een mandel? “Mandel: aantal stroschoven, soms 12 soms 16; of: graanhoop,” roept internet. Dat past bij de eerste twee regels en de verdere sfeertekening van het gedicht. En sfeer is waar het om gaat. Dat is waar de impressionist Monet om bekend is geworden, de meester van de indruk, of het nu om bloemen, tuinen of vrouwen gaat. Heel fraai is hoe Beurskens het eeuwige van de kunst omschrijft: ‘nooit gaat die me dood zolang uit rood met geel een oranje, het gouden, stroomt zonder dat daarvan het gele en het rode kwijnen, en zal dat ooit?’ Wat scherp gezien: als het mengel iets doorgeeft van de constituerende bestanddelen, dan is er iets groots aan de hand. Transparantie die transcendent wordt.

De tweede strofe gaat op dat punt verder: ‘verdwijnen is een aard van anders verschijnen…’ Koekoek is een vorm van herhaling in één woord. Het ene exemplaar kan de andere oproepen en zo gaat het item ‘koek’ de tijd door. Het zijn steeds losse klanken. Zo kun je ook in een bos losse bomen waarnemen, maar uiteindelijk is het geheel van losse bomen gewoon een bos. Zoals geel en rood in oranje niet kwijnen, althans bij de meester.

Wat schuilgaat in het geheel is er, maar je ziet het niet. ‘Is zo de mens soms vervatting van een wens?’ vraagt de dichter zich af. Mooie vraag. Wij leven in een wensenmaatschappij. Alles is gedreven door onvervulde wensen. Juist in coronatijd blijkt hoe kopen en verkopen de drijvende kracht is van de westerse samenleving. Als alles dicht gaat houden we het even vol. Daarna moeten we er weer uit om te shoppen en naar evenementen te gaan. De wens is een vat vol wensen, en dat noemen we leven – het liefst onsterfelijk. ‘is dat dan niet vervulling zat?’ Nou nee, zo te zien. Het beheersen ervan is geen sterk ontwikkelde eigenschap van de mens. Opvoeding is er op gericht, maar de welvaart en de vermarkting van het leven hebben ons tot permanente consumenten gemaakt.
Op z’n best is deze vraag van de dichter een oproep tot bewustwording.
De enig andere lezing is de ironische.


Naar aanleiding van: Huub Beurkens, ‘Krullen in de avondlucht’ In: Yves T’Sjoen [red.], De tegenstrijdige generatie: Dichters van de jaren zeventig. Amsterdam: Meulenhoff, 2011, 177. De schrijver (1950) heeft hard gewerkt en werd beloond.

Zuid-Koreaanse vrouwen

“Ik heb een dochter…,” schrijft de Zuid-Koreaanse Cho Nam-joo, “als ze later groot is, wil ze astronaut, wetenschapper en schrijfster worden. Ik hoop dat de wereld waarin zij opgroeit een betere plek zal blijken dan de wereld waarin ik ben opgegroeid, en ik doe mijn best om aan die verandering bij te dragen. Dat alle dochters van de wereld groter, verder en vaker mogen dromen.” (157) In de herfst van 2016 publiceert zij haar roman Kim Jiyoung, geboren 1982 en nu ik dit lees in 2020, is het boek vertaald in vele talen, onder andere in het Nederlands. ‘De internationale bestseller’ staat er op de kaft en zo lijkt er inderdaad iets van invloed duidelijk te worden. Het boek gaat over een vrouw in Zuid-Korea maar het nodigt uit om thuis het gesprek te openen over de ervaringen van vrouwen in je eigen omgeving. Kunnen meisjes en vrouwen opgroeien en zich ontwikkelen in een gezond klimaat met gelijke kansen als mannen en jongens?

 

Een ongezond klimaat maakt ziek. Dat is de treurige ondertoon van deze korte roman. Het is de vertelling over Kim Jiyoung, een vrouw die in 1982 geboren wordt en in 2015 psychisch ontspoort en daarmee ook sociaal. Haar psychiater is feitelijk de verteller, zoals blijkt in het laatste deel (gedateerd: 2016) “Zo zou ik Kim Jiyoungs leven in grote lijnen samenvatten, afgaande op de verhalen die zij en haar man Jeong Deahyeon me hebben verteld.” (150) In het eerste deel is duidelijk geworden dat deze jonge moeder door het gebruik van andere stemmen op de meest onverwachte momenten mensen terecht wijst: haar man, haar schoonouders etc. Buitengewoon ongemakkelijk en dus moet er professionele hulp komen. En dan komt haar hele levensverhaal ter sprake vanuit het perspectief van haar vrouw-zijn. Hoe thuis haar broertje voorrang kreeg: “En als er nog twee koekjes in de trommel zaten, kreeg haar broertje een hele en braken de zusjes het andere doormidden.” (21) Of op school: jongens mogen wel T-shirts en sneakers dragen, meisjes niet. (47) Als zij door een jongen lastig wordt gevallen in de bus, krijgt zij een preek van haar vader: “Waarom ging ze eigenlijk naar zo’n verafgelegen hagwon? Waarom praatte ze met vreemden? Waarom droeg ze zo’n kort rokje?” (59) Het presteren op de universiteit, het vinden van een baan, het krijgen van een kind. Alles staat in dienst van het mannelijke. “De verloskundige, wiens buik net iets dikker was dan die van Jiyoung, deelde haar met een warme glimlach mede dat ze ‘rose kleertjes mocht gaan kopen.’ Het stel had zelf geen voorkeur gehad, maar het was zonneklaar dat de oudere generatie op een jongen hoopte. De twee werden bevangen door lichte paniek, wetende dat hun een aantal pijnlijke momenten te wachten stond zodra de ouders erachter kwamen dat het een meisje was. Jiyoungs moeder zei: ‘Het geeft niet, de volgende wordt vast een jongen.’ Daehyeons moeder zei: ‘Het is oké.’ Hun opmerkingen waren allesbehalve oké.” (126)

 

Cho Nam-joo verwijst in de roman via voetnoten naar officiële Zuid-Koreaanse statistieken en krantenartikelen. (bv. 24, 25) Dat komt de stijl van de roman niet ten goede. Maar je snapt het wel: als het al niet bij de therapeut zou passen, dan wel bij de eigenlijke auteur. Cho zelf wil dat wij begrijpen dat zij niet maar wat verzint. Dit schokkende klimaat van ongelijkheid is actueel aanwezig. Lees je non-fictie over Zuid-Korea dan kom je inderdaad hetzelfde tegen. Michael Breen is een Amerikaan die jaren in Zuid-Korea woonde en werkte. Hij publiceerde in 2017 The New Koreans en daarin lees ik: “With modernization, women’s rights have improved but Korea remains very low on the list of nations with a good track record on gender equality. Despite the inauguration of the first female president in 2013, there has even been a backlash of sorts in the workplace. Men now find themselves competing with women for jobs and are not amused at the lack of affirmative action in their favor. Many of them feel that men are primary breadwinners, while women work to make extra money or for something to do in their spare time.” (105) Het is een intense romanscene als Jiyoung uit haar slof schiet tegen Deahyeon waar het gaat over ‘helpen in het huishouden’ en het verdienen van geld. (127-130) Je krijgt de vermoeidheid bijna in je eigen lijf als je merkt hoe de vrouw zich steeds moet verdedigen over de dingen waar de man als vanzelf van kan uitgaan.

 

Maar het grootste venijn zit in de staart van het boek. Als gezegd, we kijken mee met de psychiater, een man van rond de veertig. Hij maakt van de gelegenheid gebruik om nog even wat over zijn eigen vrouw te vertellen. Hij prijst haar, dat zij hem geholpen heeft om het vrouwenperspectief beter te begrijpen. “Alleen omdat ik de levensloop van mijn vrouw van dichtbij heb kunnen volgen, heb ik dat bewustzijn kunnen verwerven.” (150-151) Maar dan komt een van de andere therapeuten van de praktijk naar zijn bureau. Zij is zwanger en neemt nu afscheid van haar werk.  Nu ze stopt zal dat waarschijnlijk tot klantenverlies leiden. “Ze mogen nog zo geweldige werknemers zijn, vrouwen die het kindervraagstuk niet hebben opgelost, zorgen voor problemen. Ik kan er maar beter voor zorgen dat haar opvolger ongehuwd is.” (156)
Wat? ‘…vrouwen die het kindervraagstuk niet hebben opgelost…’??
Er zijn in een samenleving structuren nodig die de gelijkheid van man en vrouw helpen waarmaken. Maar er is ook een cultuur nodig, sterker nog, een mentaliteit van mannen die de zorg en de verantwoordelijkheid niet bij vrouwen legt.

 

En als deze emancipatie in de samenleving als een robuuste verworvenheid wordt gezien, kan het niet anders of de christelijke kerken moeten hiermee aan de slag. In september 2018 reisde ik met Arjan Grashuis naar Zuid-Korea. We bezochten verschillende kerkgenootschappen. Het gesprek ging veel over de m/v besluiten van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt in 2017: alle ambten staan open voor zowel mannen als vrouwen. Een grote wending ten opzichte van jarenlange, eeuwenlange traditie. In ons verslag schreven we: “Duidelijk is dat vergelijkbare kwesties spelen in Nederland en Korea (bijvoorbeeld m/v en homoseksualiteit), maar dat de manier van omgaan ermee wezenlijk verschilt. In Nederland waarderen wij openheid en discussie. Laat de mening horen, ook als die afwijkt of kritisch is, dan kunnen wij het erover hebben. Ook gezagdragers (ouders, dominees) moeten kritische geluiden kunnen hanteren. In Korea kun je wel anders of kritisch denken, maar de onderlinge harmonie en het respect voor gezagsposities zijn hoge waarden en die leggen een rem op openheid. Eerder worden traditionele normen herhaald en bevestigd dan dat deze ter discussie komen. De Zuid-Koreaanse samenleving en de kerken staan onder sterke invloed van de VS en het moderne kapitalistische leven. De samenleving verandert snel (geven ook de jongeren aan). Dat legt druk op de bestaande manier van leven, ook onder christenen. Maar een open discussie wordt daarover niet gevoerd. Dat is in Nederland duidelijk anders. De gesprekscultuur in de Nederlandse kerken loopt parallel aan die van de Nederlandse samenleving. Dat creëert een andere dynamiek dan in Zuid-Korea.”

 

We moeten toegeven dat de Nederlandse gesprekscultuur niet perse tot eenheid leidt. Soms nemen we als gelovigen afscheid van elkaar, hoezeer we ook geïnvesteerd hebben in de gesprekken. Maar je kunt je niet onttrekken aan de wereld om je heen. Zelfs als je intern wilt afwijken van de samenleving, ben je als christen wel onderdeel van diezelfde samenleving. Je gaat wat vinden van de maatschappelijke verhoudingen. Ik denk dat de interne druk in de Zuid-Koreaanse kerken groter zal worden. De roman van Cho Nam-joo bevestigt mij in die gedachte. En in de hoop dat de kerkelijke contacten tussen Nederland en Zuid-Korea in tact blijven.

 

Naar aanleiding van: Cho Nam-joo, Kim Jiyoung, geboren in 1982. [z.p.] Nijgh & Van Ditmar, 2020. Oorspronkelijke titel: Palsip yi nyeon saeng Kim Jiyeong, uitgegeven in 2016 bij Minumsa Publishing Co., Ltd., Seoul. Vertaald door Mattho Mandersloot.

 

Michael Breen, The New Koreans: The Business, History and People of South Korea. London: Penguin Random House, 2017.