Onrustige nacht
Een eend droomt van een buizerd en schrikt wakker,
hij schuifelt, roert zijn staart, zijn onrust staakt,
hij slaakt drie kwaken en valt weer in slaap,
de donzen stilte is nu stukgemaakt.
Een zwarte wind in warre lucht ontwaakt,
verstoort de dierendromen waar hij gaat
langs ademende stallen, stapt en draaft
zoals de veulens, maar die slapen braaf.
Wat stil was fluistert nu, en langzaamaan
daalt dan de maan en laat de vlier zijn slaap
in dichte witte deuren rond hem dwalen.
Gedateerd 12 september 1943
Een eend droomt van een buizerd. Dat is schrikken, het prooidier weet hoe snel en dodelijk de jager is. De droom is voor het moment van dromen werkelijkheid. Dus schrik je. En als je wakker bent geworden, moet je even kalmeren. Voordat de slaap weer gevonden wordt: even bewegen, je grenzen verkennen, even geluid maken. Maar hoe je het ook wendt of keert, de slaap van na de nachtmerrie is toch niet de ware. En de stilte die heerste, in je geest of daarbuiten, is verstoord: stukgemaakt. Donzen stilte was het, heerlijke combinatie. Synesthesie, het combineren van twee verschillende zintuigelijke waarnemingen. Veren die je tasten kan en stilte in het gehoor (met dank aan een goede vriend).
Wat een heerlijk begin van een sfeergedicht.
Want behalve de eend is er nog iets ontwaakt: ‘een zwarte wind’, weer zo’n combinatie. Het duister van de nacht wordt aan het waaien toegevoegd. De onrust hangt nu in de lucht, warre lucht. Wat in de geest begon (een droom) is nu tastbaar, voelbaar geworden in de omgeving. En die wind heeft weer tot effect dat andere dieren onrustig worden. Want de wind gaat waar hij wil.
Zo komt hij bij de paarden. Ademende stallen, goed beeld. Je voelt direct aan dat het hier gaat over de paarden op stal, en let op, de veulens erbij. De wind ‘stapt en draaft’ zoals veulens. De onrust gaat voort, en in verhoogd tempo. Maar de veulens zelf, ach die laten de onrust aan zich voorbij gaan, braaf slapend.
De taal laat ons steeds de grenzen tussen onze indelingen overschrijden. De delen vloeien in elkaar over, de wereld is minder scherp, we worden meegenomen, we slingeren met de zinnen mee en verlaten de dierenwereld. We passeren weer die stukgemaakte stilte.
De stilte is overgegaan in fluistering. En dat duurt even. Het gaat langzaam, maar de tijd verstrijkt. We zien het aan de maan. Het licht van de nacht. Die daalt. Waar naartoe? Verzin het maar: onder de horizon? Waar de zon zal opgaan? Wie weet. Maar het gedicht wil ons dat niet vertellen nu. We worden geacht nu mee te kijken naar de vlier. Deze struik laat z’n slaap rond hem, de maan, dwalen. Nu moet de verbeelding aan de slag. Wat kan dat zijn? Hint: ‘in dichte witte deuren’. Ik denk dat er mist ontstaat. Dichte mist waarin je weinig ziet en slechts gedempt geluid kan horen. Daar waar onze indelingen verborgen zijn. En de vlier ‘produceert’ dat?
We eindigen dwalend in de nachtelijke mist.
De werkelijkheid rolt door de tijd, elk leven bevindt zich in de nacht.
Er hoeft maar een droom te ontstaan of er trilt onrust door het duister. Want er zijn veel soorten dromende levende wezens en – zo noteert de dichter fijntjes – sommige zijn bang voor andere.
En dan zie ik de datering: 1943. Tweede Wereldoorlog. De dichter, de Hongaarse Jood Miklós Radnóti (geboren in 1909) wordt in september 1940 opgeroepen voor arbeidsdienst. In juli 1942 voor de tweede keer. Ergens begin november 1944 is hij hoogstwaarschijnlijk gefusilleerd.
De schrik van deze ‘dromende eend’.
Naar aanleiding van: Miklós Radnóti, ‘Onrustige nacht’ In: Nachthemel, waak. Amsterdam: Van Oorschot, 2023, 88. Vertaald door Arjaan van Nimwegen en Orlosya Réthelyi. Ik vind ‘warre’ een mooi woord, omdat ik het niet in mijn vocabulaire heb. Ik vermoed dat het iets met ‘warrig te maken heeft’ en volgens Van Dale klopt dat: in de war brengen, maken, sturen, raken, zijn, zitten verward, in wanorde. Sfeerwoord in het gedicht.