Nachtlied

Nacht, slapeloosheid, willen slapen
verlangen naar de dag dat slapen
niet meer hoeft, denken hoe ooit de slaap
begon met een verhaal, een gouden
appel in het westen, een ouder
met een liedje en een trouwe wacht,
en nu alleen maar nachtgedachten,
ongezongen wake bij een hoofd,
een grijze appel op een fruitschaal;
totdat in het vroegste zonlicht jij
met lome tred jezelf als nachthemd
op een balkon te waaien hangt,
dat dat de daad van wakkerworden is,
voorbij ontslapen, nieuw gevoel, nieuw
lied, een plooi, een hand ontbloeseming.

Wat gebeurt er tussen regel 1 en regel 15 van dit gedicht? We gaan van slapeloosheid naar ontbloeseming. Terwijl ik als lezer op een welluidende manier wordt meegenomen, eindig ik met de vraag: waartoe eigenlijk? Wat is ontbloeseming? At face value: het afvallen van de bloesem? Fruitbomen krijgen bloemen. De bestuiving heeft vruchtvorming tot gevolg. Zijn de vruchten te plukken, dan zoek je tevergeefs nog de bloemen. De ontbloesemde boom is de boom die vrucht draagt.

We beginnen in de nacht. Het tweede woord typeert de nacht: het is een slapeloze nacht. Je wilt graag je ogen dicht doen en meegenomen worden in de wonderlijke wereld van… ja wat is de slaap eigenlijk. We zijn er, en toch ook niet. Onbewust en tegelijk gebeurt er van alles. In onze dromen zijn we druk als een klein baasje, om dan de volgende morgen wakker te worden met de gedachte: wat was dat nou afgelopen nacht? De slapelozen zouden er een moord voor willen doen. Willen slapen. En wie een beetje doordenkt kan ook meekomen in de volgende gedachte: verlangen naar de dag dat slapen niet meer hoeft. Wacht even: zoals ademen hoort bij leven, hoort slapen dat ook. De slaap voorbij, dat is het leven voorbij. In het hiernamaals geen slaap meer – even aangenomen dat we de dood niet opvatten als een eeuwige slaap, een eeuwig niets-zijn.
Deze toekomstgedachte over de slaap kan zomaar vergezeld worden van haar tegendeel: hoe ooit de slaap begon. In onze persoonlijke biografie komen we dan bij de ouder uit. Je wordt naar bed gebracht door je vader, moeder, verzorger en dan val je op een zeker moment in slaap.

Maar de dichter komt eerst met een ‘gouden appel in het westen’. Als gymnasiast associeer ik direct met de (gouden) twistappel. In de Griekse mythologie werpt Eris, de godin van de tweedracht, een gouden appel met het opschrift ‘voor de mooiste’ tussen de gasten op de bruiloft van Thetis en Peleus geworpen werd. De appel werd door de godinnen Hera, Athene en Aphrodite betwist. Paris gaf ‘m aan de laatste.
Maar de gouden appel is in het westen. Waarom westen? De zon gaat onder in het westen. De avond valt, de tijd om te gaan slapen. Met wat fantasie zien wij met kinderogen de zon als gouden appel. Of wellicht heeft een van de ouders dat verteld: kijk daar gaat de gouden appel, nu gaan we slapen.

Zal ik nog een liedje zingen?

Ik ga slapen, ik ben moe,
‘k sluit mijn beide oogjes toe,
Heere houdt ook deze nacht,
over mij getrouw de wacht.

Het is het klassieke openingscouplet van het avondgebed voor en met kinderen. Wel uit de geloofstraditie, sterker, ik vermoed uit de protestante versie ervan. Ik heb het zelf ook geleerd als kind. Ik hoor in ‘trouwe wacht’ de resonantie van dit liedje. Maar die tijd is voorbij. Je bent oud en grijs geworden. De slapeloosheid houdt je wakker. Niemand zingt bij jouw hoofd een lied. Is er geen ander meer?
Het is om treurig van te worden als daar niet een wending optreedt: iemand verschijnt. Het is iemand die je aan kan spreken, in de tweede persoon enkelvoud. Volgens mij zijn er nu twee opties. Of het is een nieuwe ander, óf het is de wakker liggende persoon die over zichzelf nadenkt in de tweede persoon enkelvoud.

Is het een echte ander, dan ziet of fantaseert de slapeloze een slaapgenoot. Iemand in nachthemd. Wie naar buiten kijkt ziet buiten op het balkon het licht van de dag opgaan (de tegenstelling met de ondergaande zon) en daar is de ander ‘in nachthemd’. Dat is een teken van nieuw leven. Wat zeg ik? Dat is nieuw leven en dat leidt tot nieuwe levenszin: ontbloeseming. De vrucht komt tot groei.
Óf we hebben hier de beschrijving van de overgang naar de dood. Is het opgaande licht de glans van de hemel? Je lichaam is je nachthemd geworden dat je aflegt. Het kan opgehangen worden omdat jij eruit vertrokken bent. Dat is echt wakker worden. De dood als slaap voorbij – er was in regel 2 en 3 al op gehint. Alles wordt nieuw. ‘een plooi’, ik denk dan aan ontplooien. Uit de plooi komen en helemaal strak trekken, volkomen vrucht dragen. De bloesem is afgevallen, de vrucht blijft over.
Een hand vol.
Een hand ontbloeseming.


Naar aanleiding van: Ad Zuiderent, ‘Nachtlied’ In: Handenvol donker: Gedichten over de nacht (Rainbow Poëzie), samengesteld door Wim Huijser. Amsterdam: Rainbow, 2022, 59. Oorspronkelijk uit: Jij als geen ander. Amsterdam: Querido 2000.

Dit is de tekst van het avondgebed:

Ik ga slapen, ik ben moe,
‘k sluit mijn beide oogjes toe,
Heere houdt ook deze nacht,
over mij getrouw de wacht.

‘t Boze dat ik heb gedaan,
zie het Heere toch niet aan.
Schoon mijn zonden vele zijn,
maak om Jezus wil mij rein.

Zorg voor arme kind’ren Heer’,
en herstel de zieken weer.
Ja, voor alle mensen saâm,
bid ik U in Jezus naam.

Sta mijn ouders trouw ter zij,
wees mijn vrienden ook nabij.
Geef ons allen nieuwe kracht,
door de rust van deze nacht.

Doe mij dankbaar en gezond,
opstaan in de morgenstond.
Als ‘k mijn oogjes open doe,
lacht Uw zon mij vriend’lijk toe.

Wilt u luisteren wat ik vraag,
een nieuw hartje wil ik graag.
Dat eerbiedig luisteren wil,
en gehoorzaam volgen wil.

Amen, Amen

Moeilijk binnenkomen

Het eerste gedicht in de bundel Berichten van het front heet ‘Oudjaarstoespraak’. (7) De ik, die dichteres Anna Enquist ons voorstelt, richt zich tot de lezer ‘namens de werkgroep gedupeerde dichters’.  Het laatste gedicht heet ‘Afscheidsgroet’ en begint met: “Ach lezer, die mij tot het einde gevolgd heeft …” De laatste regels van het slotgedicht staan in de aansporende wijs: “Hoe dan ook is hier mijn afscheidsgroet: wantrouw de woorden. Luister goed. En koester muziek.” (59) Wat nu, Anna? Krijgen we hier gewoon adviezen voor omgaan met rouwenden?

De bedoelde groep dichters zijn door het leven gedupeerd omdat zij rouwen. Zij hebben een kind verloren. Dat wens je niemand toe, zou je zeggen. Maar in de eerste strofe gebeurt dat wel: “… en wens u kinderen toe die niet de eindstreep halen voor u zelf de drempel over bent, dit jaar.” Nou, nou. Al lezend worden wij zo voorbereid om het thema. En met een retorische truc lokt de ik ons nog verder: “Wij schrijven door, u hoeft het niet te lezen, …” Wat dan – we willen het nu weten – wat kunnen wij wel naast ons neerleggen? Sombere kost, zegt de ik-persoon, een bitter bordje. Op de laatste dag van het jaar. Weer een jaar hebben de dichters-van-verloren-kinderen de last getorst. Deze ik heeft ervoor gekozen om de poging te wagen iets ervan te overzien: in gedichten. “Wij kneden het gemis totdat het op de bladzij past.”

Aan het slot spreekt de ik dus zijn of haar dankbaarheid uit. De dichter ging geen gemakkelijke weg. Als je de bundel uit hebt, heb je werk verzet. Of overgekomen is wat op de bladzijden ‘gekneed’ is? “Ik denk het / maar hier staat slechts tekst, een schema / dat u vullen zal. Of niet. Het zij zo.” De afscheidsgroet moet het doen met de onvermijdelijke onwetendheid. Wat weet een dichter van de receptie? Je hebt woorden en zinnen geschreven. Het is op blad gedrukt. De lezer is aan zet. De lezer die het uit ervaring weet. En die het niet heeft meegemaakt. Zoals ik. Ik doe een poging haar te volgen.
Het gedicht heet: ‘Naar beneden’. (35)

Vanaf veilige hoogte inzoomen op de kleine
omheinde ruimte, met angst voor landing.

Onder de vijgenboom vervliegt de bezwete
schim van het kind tot een onverschillige leegte.

Struiken als doorgegroeid kapsel rond een oud
gezicht. Geen welkom, geen woord. Bestemming

bereikt. Nu thuisraken. Afleiding afschudden.
Liggen, niet op je rug met die hemel voor ogen

maar tegen de grond, mond en neus in de aarde. Voel
nu eindelijk eens wat hier stierf, hier bestond.

De eerste zin heeft geen subject. Een wat technische notitie over wat iemand doet of te doen staat: inzoomen. De kleine ruimte blijkt even verder een plek met bomen en struiken. Er is een plek om te liggen. Met je gezicht op de grond. Misschien hebben we simpelweg de beweging van staan naar knielen en liggen. Staan als de ‘veilige hoogte’ en liggen als het ‘voelen wat hier stierf’. Zijn we op de plek waar het kind omkwam?

Het is niet het kerkhof, lijkt me. Dat is een tuin die echt ingericht is om nabestaanden en anderen welkom te heten tussen de doden. Zijn de doden daar? Vraag het tien mensen en verwacht verschillende antwoorden. In dit gedicht is de schim vervlogen ‘tot onverschillige leegte’. Dat is een pijnlijke notitie. Maar wel de harde realiteit. De plek is leeg. De dode is begraven. Waarom de schim ‘bezweet’ wordt genoemd, weet ik niet. Ik zit ook te zoeken naar de betekenis van het ‘oude gezicht’. 
Ik stel me de oude plaats van ongeluk voor als begroeid met struiken. Het is een tijd geleden gebeurd. De tijd ging verder en begroeide te plaats. Geen welkom en daarom misschien des te meer een opdracht: ‘Nu thuisraken. Afleiding afschudden.’ En jezelf de opdracht geven om te gaan liggen. Om ‘eindelijk eens te voelen’.
Nou nou, wat een werk dat rouwen. Zonder voelen geen verwerking? Zonder opdracht geen handeling? Na hoeveel jaar blijf je dit tegen jezelf zeggen?

Het gedicht ‘Naar beneden’ opent de afdeling: ‘Ter hoogte van het gras.’ Een passende start. Met de neus op de feiten. Ik probeer mee te buigen maar het gaat me niet gemakkelijk af. Nu ik erover schrijf, gebeurt het een beetje. Maar het gedicht is niet een gemakkelijk voertuig voor mijn welwillende lezerempathie.

Als de ik-persoon in het laatste gedicht afscheid neemt. verwijst zij in het voorbijgaan naar de gedichten in de bundel: hittegolven (43), hoogvlakte (24), onzalige passages (?), blauwe walm van Demeters brommer (12 ?), de duizendknoop (41) en de hop (42), de zilverpopulier (?). Veel is tekst gebleven voor mij, eerlijk gezegd. De invulling komt schaars tot stand. Nu is de dichter daar al een beetje op voorbereid. ‘Of niet. Het zij zo.’ En dat is waar. Het zij zo. Ik weet het zelf als dichter. De eerste afnemer ben je zelf. En dat is soms gewoon mooi zat.


Naar aanleiding van: Anna Enquist, Berichten van het front.3 Amsterdam/Antwerpen: Arbeiderspers, 2023 (eerste druk 2020)

Opofferende vriendschap

Mieko Kawakami (Japan, 1976) schreef een indringende roman over pesten. Niet voor het eerst dat je erover leest, natuurlijk. Maar het speciale aan haar verhaal is dat zij het laat uitlopen op de bespiegelingen van het waarom: hoe kun je dat als jongeren (het speelt zich af in de schoolwereld) elkaar aandoen? Direct dan ook het enige minpuntje: een van de pestende jongens, Momose, geeft uitgebreid achtergronden van het zinloze geweld terwijl je dat van zo’n nihilistische jongere niet verwacht. Daar wordt de roman bijna een pamflet. Daarna trekt Kawakami de teugels weer strak aan en sla je bladzijde na bladzijde om, op weg naar het einde. En dat is – treurig – de onbespreekbaarheid. “Alles wat ik zag was prachtig. Het was een schoonheid die ik aan niemand kon uitleggen. Die ik met niemand kon delen. Het was puur schoonheid.”  (222)

De hoofdpersoon van de vertelling is een (naamloze) jongen van 14. Hij wordt gepest door een groep jongens onder leiding van Ninomiya. In dezelfde klas zit ook Kojima. Het meisje ondergaat hetzelfde lot in de groep van meisjesleerlingen. Het verhaal begint met de toenadering die Kojima zoekt: “Jij en ik zijn soortgenoten” schrijft ze op een klein briefje dat de jongen vindt. (7) Het is het begin van een mooie vriendschap. Zij komen beiden uit gebroken en ontwrichte gezinnen. Allebei weten zij niet in opstand te komen en ook hun (stief)ouders of schoolleiders komen niet in beeld als hulp tegen het pesten. Het gaat in het verhaal vooral om de dynamiek van de vriendschap. Een glanzende kern daarin is het waarderen van elkaar onvolkomenheden. De jongen is scheel en Kojima zegt: “Ik hou van jouw oog.” (88). Kojima is vies uit solidariteit met haar vader (87) en toch blijft de jongen in haar nabijheid.

Tegenover het mooie van de ontwikkelende vriendschap staat het lelijke en afschuwelijke van het pesten. De scenes die dat beschrijven laten zich niet makkelijk lezen – hoezeer de stijl van Kawakami (en dus ook de vertaling in het Nederlands door Maarten Liebregts) toegankelijk zijn. Naast Ninomiya als leider is er uiteraard de groep meelopers. Eén van hen is Momose. Hij krijgt een centrale rol in de roman als hij uitlegt dat het pesten niets met het schele oog te maken heeft. (149vv) Dat is een openbaring voor de gepeste jongen. Maar de werkelijke reden is des te verontrustender. Het is puur nihilisme. Die dingen gebeuren gewoon, dat je een ander dwars zit. En het argument dat je dat toch ook niet voor jezelf wenst, of je broer of je zus, dat werkt gewoon niet. Geen vader wil dat zijn dochter een prostituee is. Maar geen man denkt bij het bezoek aan een hoer aan de vader van die vrouw. (158) Je hebt gewoon behoeften en die streef je na. “Het heeft totaal geen betekenis, hoor. Iedereen doet volgens mij gewoon wat hij wil. Het begint met een behoefte. Op het moment dat die behoefte ontstaat, bestaat er geen goed of kwaad. En toevallig is er een situatie voorhanden die in die behoefte kan voorzien.” (153) De jongen kan er niet bij. Blijkbaar heeft hij niet ook de behoefte om anderen pijn te doen of zelfs maar in verzet te komen. Kojima geeft de duiding dat juist het aanvaarden ervan, het zwak zijn, een kracht is. (123)

Het uitgebreide gesprek met Momose brengt geen verandering in de situatie. Het pesten gaat gewoon door. “Alles werd steeds herhaald, alsof het de normaalste zaak van de wereld was.” (187) Wel is er een nieuw perspectief: het schele oog kan worden rechtgezet. In een eenvoudige ingreep, ook voor mensen met weinig geld goed te doen. Als hij Kojima erover vertelt, wacht hem een teleurstelling. Zij ziet het als een manier om aan het pesten te ontkomen. Het is kiezen voor de vijand. “Doe je er dan goed aan om die sterke gasten te imiteren, hun kant te kiezen, zodat je niet meer zwak bent?” (178)

Toch laat de jongen zijn oog rechtzetten – en dat nadat Kojima een ontroerend bewijs van liefde heeft getoond. Nadat hij door Ninomiya in een val is gelokt, via een afgedwongen briefje van Kojima, willen de pesters hen dwingen tot seks – daar voor hun ogen. De jongen wordt met geweld ontkleed. Kojima doet het vrijwillig en komt, naakt als ze is, liefdevol haar had op het gezicht van de anderen leggen. (207v) Iedereen vlucht weg. Het is bijna christelijk dit motief. Zwakte is zinvol. (209)

Zo zie ik ook het slot als de grote scene van de opoffering en zelf wegcijfering. Kojima heeft in het begin de jongen meegenomen naar een museum. Want daar hangt Hemel, een van de schilderijen in het museum. (39, 50). Zij zien in het museum allerlei kleurrijke werken maar aan Hemel komen zij niet toe. (65). Aan het slot van het boek herinnert de jongen Kojima er nog aan. (188) We zien hen echter niet samen alsnog Hemel opzoeken. Sterker, Kojima keert niet meer terug. De jongen laat zijn oog herstellen en de slotbladzijden gaan over het schitterende, kleurrijke zicht dat hij nu eindelijk heeft. Hemel. Het is die pure schoonheid. Die schoonheid is onbespreekbaar is. Kojima heeft hem er gebracht. Vriendschap die zich wegcijfert en dan verdwijnen kan.

Puurheid gaat niet samen, in puurheid ben je alleen.

Het stemt me lichtelijk somber, dit wereldbeeld. Is dit de keerzijde van het nihilistische? We leven in gescheiden werelden. Geen echte verbinding, maar soms een beetje botsen en soms heel hard botsen en dan bepalen de machtsverhoudingen wie wint en wie verliest? Wie pest en wie gepest wordt? Er is toch een waarheid, een norm die ons allen aanspreekt op waardigheid? “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.” Dat werkt niet in de wereld van de Momoses. En dan is schoonheid dus ook niet te delen. God, wat treurig, zo’n hemel.


Naar aanleiding van: Mieko Kawakami, Hemel. Amsterdam: Podium, 2023. Uit het Japans vertaald door Maarten Liebregts.

Denk jij dat er een god bestaat? “Nou ja,’ zei Kojima zonder me aan te kijken, “het hoeft niet perse een god te zijn, maar als er geen god-achtige figuur bestaat, dan zie ik van allerlei dingen het nut totaal niet in.” (85)

Meesterlijk, echt meesterlijk

Ik nam het me nog zo voor: ik ga niet huilen. Niet weer. Vorig jaar zagen M en ik de film Mass op een zaterdagmiddag in Gigant, het filmhuis in Apeldoorn. We waren zo’n beetje de enige in de zaal en we huilden. Nog net geen tranen met tuiten maar de zakdoek moest er wel aan te pas komen. Wat een meesterlijke film over vergeving en de waarde van een kapot mensenleven. We waren er onderstboven van. Wat een gedachten nam je mee. Toen ik dit voorjaar de dvd van de film kocht nam ik me uiteraard voor ‘m opnieuw te bekijken. En dat deed ik dit weekend. En weer moest ik huilen.

Het is zo hartverscheurend menselijk. Er is een shooting geweest op een Amerikaanse middelbare school. Een leerling schiet verschillende mede-scholieren dood. Daarna beneemt hij met een laatste schot zichzelf het leven. Zes jaar later (!) komen de ouders van de schutter en van een van de doodgeschoten kinderen bij elkaar. Een gesprek tussen Jay en Gail, de ouders van de doodgeschoten Evan, en Richard en Linda, de ouders van Hayden. Kendra is de social worker die het gesprek heeft voorbereid. De locatie is een zaaltje in een Episcopaalse Kerk. Het gesprek is de hoofdmoot en nergens, nee nergens dwaal je af. Wat een goede dialogen, zo uit het leven gegrepen. De dynamiek van inhoud en relatie, van boodschap en emotie is zo goed. Meesterlijk spel over leven en dood en de waarde ervan.

Want als die vraag aan de orde komt (is het kapotgeschoten leven wat waard?) ga je naar het puntje van je stoel. Na de eerste, wat onhandige heen-en-weertjes, proberen zij op het spoor te komen van verhalen. Wie was Hayden dat hiertoe kwam? Dat loopt al snel naar de vraag of Richard en Linda goede ouders zijn geweest? Woorden kiezen is dan een hele kunst en de emotie piekt als het gaat over de vraag of Richard als vader van Hayden kan zeggen dat hij weet wat er met de slachtoffers gebeurd is. (1.09)
Tussendoor merk je hoe ingewikkeld het direct werd toen de politie erbij kwam. Richard en Linda konden eerst niet eens bij elkaar komen. Advocaten gaven even later aanwijzingen over wat te zeggen of wat niet. Voor Jay en Gail heel onhandelbaar. Nu ze na zes jaar elkaar echt spreken zijn er wel brieven gewisseld (tussen Gail en Linda) maar geen levende emoties getoond. Jay wordt boos. Hij wil de rustige Richard echt berouw zien tonen. Hij wil – nog een stap verder – dat zij lijden. “Jullie verdienen geen privacy.” (48)
Elk van de vier doet zijn of haar best om het gesprek niet te laten ontsporen. Het kost bakken energie, en iedereen huilt of vecht een keer tegen de tranen. We zijn ruim een uur onderweg als Gail begint over de taak van hen als ouders en dan duurt het nog ruim een kwartier voordat de vraag komt: had het leven van Evan waarde? Of is zijn dood voor niets geweest? Jay en Gail hebben in die zes jaar ook de media gezocht (‘activisme’ aldus Richard) want er moet wat veranderen in de samenleving. Dan komt een van de mooiste moves van de film: Linda vraagt of Gail een verhaal over Evan kan vertellen. Jay komt bij Gail zitten en houdt haar hand vast. Een prachtig verhaal over Evan als 12-jarige: hij komt ontzettend smerig thuis terwijl dat niet de bedoeling was. Zo grappig, zo goed verteld. Dan zegt Linda: dat is wat leven betekent. Hij hoeft de wereld niet te veranderen. Je naam is genoeg, je verhaal is genoeg.

Als Linda ook aan Jay een verhaal vraagt, zegt Gail ineens: “Ik ben er klaar voor.” De eerste shot van de film was van Jay en Gail, nog in de auto, waarin ze zucht dat zij niet weet of het gaat lukken. Nu zij het gesprek en het verhaal hebben gehad, nu is zij klaar voor de vergeving. Zij vergeeft Richard en Linda. Zij vergeeft Hayden: hij was verdwaald.

Zij nemen een moment stilte. Dan is de ruimte om afscheid te nemen.

Toch is de film nog niet klaar. Want we zitten in een kerkgebouw. Judy, de beheerder, en Anthony, de jonge hulp, hadden de voorbereidingen getroffen (tafel neergezet, snacks etc). De oefening van pianoleraar- en leerling wordt afgebroken. Maar er komt nog wel een koor oefenen. Tegen het einde komt het zanggeluid bij de vier deelnemers binnen. Intussen hebben we oog gekregen voor de taal van de afwas, de plaats van het kruis in de zaal, het glaswerk, voor het opgehouden zijn in het verkeer of het vies worden van Evan. Jay schiet uit zijn slof bij het kruisbeeld in de zaal en zegt ’sorry Jesus’, we zien afstand en nabijheid uitgebeeld, bloemen komen en moeten mee. En dat alles in een kerkgebouw. “It’s healing here’, zegt Judy en je gelooft haar. En dan komt Linda nog even terug. Ze had met Richard het pand al verlaten. Ze komt terug. Zij wil ook nog een verhaal vertellen, over Hayden. Hartverscheurend hoe zij ruzie maakte met die jongen en zij had gewild dat de Hayden haar geslagen had. “Dan had ik geweten wie hij was.” Wat een diepe christelijke tekst. Dat is wat een moeder wil. Dat is wat je als kind ervaren wil, dat je moeder je kent. Dat is wat God wil. En waar de kerk voor is en mensen voor bij elkaar roept. Dat is een dienst van de kerk, een mis, een mass. De titel van de film is zo sprekend.

Nadat Linda het pand verlaten heeft, staan Jay en Gail nog bij de keuken en horen zij boven het koor inzetten. Blest be the tie that binds our hearts in Christian love; the fellowship of kindred minds is like to that above. Jay breekt, Gail sluit bij hem aan en pakt zijn hand. En terwijl we luisteren en zien de laatste shot, weer buiten. Een oranje lintje aan prikkeldraad. Ook zo komt het begin van de film weer terug. Verzin maar wat het betekent. Alles is goed.


Naar aanleiding van:  Mass. Geschreven en geregisseerd door Fran Kranz.
Reed Birney (Richard), Ann Dowd (Linda), Jason Isaacs (Jay), Martha Plimpton (Gail), (1h51).
Kiik hier voor het dossier over de film in de Internationale Filmdatabase. Het meesterstuk werd gefilmd in veertien dagen waarvan vier voor de buiten opnamen. De Emmanuel Episcopal Church in Hailey, Idaho is de locatie waar de film is opgenomen.

Blest Be the Tie That Binds
Geschreven door John Fawcett and Hans Georg Negeli
Uitgevoerd door het Dallas Christian Adult Concert Choir

1 Blest be the tie that binds
our hearts in Christian love;
the fellowship of kindred minds
is like to that above.

2 Before our Father’s throne
we pour our ardent prayers;
our fears, our hopes, our aims are one,
our comforts and our cares.

3 We share our mutual woes,
our mutual burdens bear,
and often for each other flows
the sympathizing tear.

4 When we are called to part,
it gives us inward pain;
but we shall still be joined in heart,
and hope to meet again.

5 This glorious hope revives
our courage by the way;
while each in expectation lives
and waits to see the day.

6 From sorrow, toil, and pain,
and sin, we shall be free;
and perfect love and friendship reign
through all eternity.

John Fawcett (geb. Lidget Green, Yorkshire, Engeland, 1740; overleden Hebden Bridge, Yorkshire, 1817) was op twaalfjarige leeftijd wees en ging in de leer bij een kleermaker en was grotendeels autodidact. Hij werd op zestienjarige leeftijd bekeerd door de prediking van George Whitefield en begon kort daarna met prediken. In 1765 werd Fawcett naar een kleine, arme baptistengemeente in Wainsgate, Yorkshire, geroepen. Zeven jaar later kreeg hij een telefoontje van de grote en invloedrijke Carter’s Lane Church in Londen, Engeland. Fawcett nam de oproep aan en hield zijn afscheidspreek.

Info van de site hymnary.

Klik hier voor een mooie uitvoering. En de vertaling:

1 Gezegend zij de band die onze harten bindt in christelijke liefde;
de gemeenschap van gelijkgestemde geesten is zoals hierboven.

2 Voor de troon van onze Vader storten we onze vurige gebeden uit;
onze angsten, onze hoop, onze doelen zijn één, ons comfort en onze zorgen.

3 We delen onze wederzijdse ellende, onze wederzijdse lasten dragen we,
en vaak stroomt voor elkaar de medelevende traan.

4 Als we worden geroepen om te scheiden, bezorgt het ons innerlijke pijn;
maar we zullen nog steeds verenigd zijn in het hart, met de hoop elkaar nog eens te ontmoeten.

5 Deze heerlijke hoop geeft onze moed levens trouwens;
terwijl ieder in verwachting leeft en de dag afwacht.

6 Van verdriet, zwoegen en pijn, en zonde zullen we vrij zijn;
en volmaakte liefde en vriendschap zal heersen de hele eeuwigheid door.

Heel verrijkend

“Vader! Breng mij naar de koning.” Met deze opmerking brengt Sheherazade haar vader tot wanhoop. Hij is de vizier van koning Sjahriar. Deze koning van de Sassaniden-dynastie had aan zijn minister de opdracht gegeven om meisjes voor hem te regelen. Niet uit liefde, maar uit wraak. Hij voelde een diepe woede tegenover vrouwen. Zijn eigen vrouw bleek hem te bedriegen toen hij een reis maakte om zijn broer Sjahzaman te ontmoeten. Deze had overigens hetzelfde meegemaakt en zijn vrouw erom gedood. Zo doodde ook Sjahriar de koningin, met haar dienstmeisjes en slaven. Daarna nam hij elke nacht een meisje mee naar bed. De volgende ochtend liet hij haar ombrengen. Dat deed hij drie jaar lang.
Families begonnen de stad te ontvluchtten om hun dochters te beschermen. Er was geen meisje meer te vinden toen de koning de vizier ontbood. Hij moest meisjes voor de koning regelen. Hoe moest hij dit probleem oplossen? Hij had twee dochters, Sheherazade, de oudste, en Donyazad. Toen de oudste vroeg wat haar vader bezig hield en hij het rampzalige verhaal met haar deelde, zei ze resoluut: “Vader! Breng mij naar de koning.”

Zo komen we in de wereld van de vertellingen van Duizend-en-een-nacht. Sheherazade heeft een plan dat de rest van de meisjes in het land kan redden. Zij zal elke avond de koning een verhaal vertellen dat niet af is. Het eerste gaat over de koopman en de djinn. Slaperig geworden wil de koning van haar de volgende dag het vervolg horen. Dat is het begin van een serie vertellingen die in feite oneindig is. Verhalen geven leven, verhalen geven zin.
Kader Abdolah had al eerder de Koran opnieuw verteld (en verkocht meer van 100.000 exemplaren). Zijn Nederlandse weergave van deze Perzische verhalenklassieker verrijkt hij met korte intermezzo’s. Daarin geeft hij achtergrond en inzicht. Een van de eerste is al bijzonder treffend. Over de vrouwen in Duizend-en-een-nacht laat hij zien dat Sheherazade langzaam maar zeker de koning reden geeft zijn vrouwenhaat op te geven. Eerst komen er allemaal foute vrouwen in de verhalen naar voren. “Maar geleidelijk bindt Sheherazade een touw om de nek van de koning en trekt ze hem in de ware wereld van vrouwen, met al hun soorten en al huw sluwheid, en al hun macht en onmacht.” (33) Later laat hij zien welke rol het lot heeft in de verhalen: “Personages in Duizend-en-een-nacht kunnen hun lot niet ontlopen. Ze komen allemaal in een situatie terecht waar ze verder gaan kant op kunnen. Op zulke momenten geven ze zich over, en het is pas in dat stadium dat ze bij God om hulp vragen. En in de meeste gevallen komt het goed en valt alles op z’n plek, maar zeker niet altijd.” (185)

De oosterse context wordt op een bepaald moment ook echt islamitisch. (392) Maar wat ik niet wist is dat Westerse mannen deze verhalen hier hebben geïntroduceerd. En ook uitgebreid. Zo is het sprookje van Aladin en de wonderlamp echt in Frankrijk ontstaan ook al lijkt het te passen bij de 1001 verhalen van Sheherazade. (460) “Antoine Galland had een eigen verhaal verzonnen en die tussen de vertellingen van Sheherazade gestopt. Het was een verhaal waar Parijs eigenlijk naar snakte en op wachtte. Een verhaal met een personage als Aladin: een jongen die helemaal op eigen benen stond. Los van het verleden en los van de aristocratische Franse literatuur.” (461) Hetzelfde geldt trouwens voor Ali Baba, het zijn ‘weeskinderen’ in de serie van 1001 vertellingen.

Het boek is een feest om te lezen. Heel mooi dat deze verhalen in hedendaags Nederlands tot ons komen, en toch het poëtische behouden hebben. Dankzij onze verteller, Kader Abdolah. “Een paar jaar lang werkte ik elke dag twee uur aan de vertellingen van Duizend-en-een-nacht.” (5) Hij kreeg de verhalen rijkdom al thuis mee, in de Perzische wereld waarin hij opgroeide. Hier in Nederland werd het plan werkelijkheid: de hervertelling. Het einde van het boek stemt de lezer hoopvol: “Het verhaal van Malak Neyman is nog lang niet afgelopen, maar hier stop ik. En de rest bewaar ik voor een volgende editie van de vertellingen van Duizend-en-een-nacht, als het leven me toestaat natuurlijk. Een oude wijsheid leert: stop op de top van je plezier! Ik geef er gehoor aan.” (503)


Naar aanleiding van: Kader Abdolah, 1001 nacht: Een hervertelling. Amsterdam: Prometheus, 2020. In dit heerlijk uitgegeven boek kwam ik toch een drukfout tegen: “En ik moest lachten om het spel dat het lot met ons speelde.” (127, regel 8).