God, het lijkt

God, het lijkt een eeuw geleden
dat ik wakker werd en dacht: sneeuw,
het heeft gesneeuwd op al mijn zonden.
Nog voor ik woorden heb gevonden,
klinkt alles anders door de smeltlaag
op mijn pad. Het is al lang geen vraag
meer tussen ons, we plannen het klimaat,
verandering en de gestage groei van afval
dat ik produceer. Het blad valt
van de luxe boom nog voor de bloei
en niemand klaagt en hup, U doet
een wonder: de vuilbak blinkt gezond
en hemels wit. Als Adam slaapt,
zet U de liefde in de wacht
met in de morgen plat te walsen
ijskristallen.

U zwijgt mij op en buigt mij tot gebed.
Vergeef me, Heer, maar wie zal straks
de sneeuw gaan schuiven?
Een ongeluk is zo gebeurd.

Het was windstil

Het was windstil tussen de kerkhofbomen.
Wij wandelden hardop over de ondergrondse
Geest, de Intieme en het onzegbare van alles.
Het bos deed z’n stinkende best: kapotte takken,
droogstaande beekjes en flink rottende schimmels.
Een laatste vogel sloeg alarm toen twee bossen
najaarsbloemen ons haastig passeerden
op weg naar een graf. Hoor, woorden
over scheiding en omgangsregeling

en tussen harde klanken rook ik een van hen
in sluwe snuifjes luwte: zoete doeken
na dampende douche en daar begon jij
op het rauwe zandpad over de wind
die waait waarheen hij wil, je weet niet
waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat,
zou dat wat zijn? Je vroeg hoever ik was
met mijn gedachten voor de zondag, precies
op het moment dat ik weer struikelde

over zo’n bovengrondse wortel.

In het jaar

Voor Irene, 50 jaar in december 2020

In het jaar dat jij zeven wordt
zet de Schilder een kommetje
voorzichtig op een bord.

De eierschaal vangt raamlicht op
van rechts. Blauwgroen valt schaduw
links, flauwvaal, en nu ik erop let

ook aan de rechter binnenwand,
rijzend aan de overzijde. Ik geef
het je te doen. Roodroze donker

is de broze buitenkant en dan de linker
binnenwand met raam – gespiegeld
blinkt de dagenraad, vier vlakken

ongebarsten om een welvend kruis.
Hoe krijg je dat te pakken?

Links naast mij

“Open je ogen, kijk om je heen,
ze stromen in drommen naar je toe;
je zonen komen van ver,
je dochters worden op de heup gedragen.”
Jesaja 60,4

Links naast mij zie je
met een strak gezicht Grace
in de groene capuchon vanwege
kletsende regen, op haar heup
in de brace die opperbeste Joyce
met de grappig gele zuidwester
op dat laconieke koppie, zusje
van de voor de Libyan coast
verdronken Mercy en dan
heb je nog de zieke Justin
die met de jongste Miracle
bij cripple daddy Hero
in het dorp gebleven is.

Ik ben de blazer rechts
onder de paraplu in de tuin
van dochter Trudy in de buurt
van de opvangflat en kijk goed, zie je
onze Ruurd om de schutting kijken?
My goodness! Op deze buddydag,
vroeg Grace gezinshereniging
om de moed erin te houden
in the village.

Imagine Justin hier
in behandeling en stel je voor
dat Hero op Schiphol
de gate door komt
aan de hand van Miracle.
God, have mercy.

Ik trek mijn vingers

Ik trek mijn blanke vingers
over de bruin beurse neusbrug,
naar het blauwe voorhoofd streel ik,
langs de wenkbrauwwonden.
Wijs- en middelvinger ronden
de geschonden mond, sluiten
gescheurde lippen toe
en dalen naar de kin,
ruw en geschaafd,
ringvinger hapert
als hij langszij komt
en even lussen rolt
over rauw roodgeslagen wang
om bij de hechting pink te halen,
richting de ontbrekende haarlijn
en zo vinden wij, duim incluis,
in smetteloos verband
ons leven.