Twee dark angels

Twee dark angels op het strand, hand in hand
in zand verschenen, hij de witte badhanddoek,
zij de zwarte tas: een meidenblad, fles zonnebrand,
wat snoep en dopjes voor de oren, voor beiden een,
zij drukt de knopjes in als hij zijn veters losrijgt.

Zij laat de kistjes aan haar bleke benen, wrijft
olie op haar rugtattoo, onder spaghettibandjes.
Dan blinkt haar hoektandlach, mondhoeken paars
langs grauwe kaak omhoog, als  in de zon zacht
Kommt, ihr Töchter in haar dopje klinkt.

Loom ligt de sneeuw

Loom ligt de sneeuw
op takken van kastanjes.
Sneeuw, anders niets
op richels en op randjes
van de buitentrap.

De lucht welft zacht oranje
boven de daken uit.
De singelreiger wacht
geduldig, een ruit
weerkaatst de stilte.

Meesterschap in rimpels
op het levend water,
schaduw van de boom,
ik was en kom, staat er
in eeuwig licht.

De dooi begint onooglijk
en ik, ik schrijf maar raak.
De wereld is onmogelijk,
God stuurt een ansichtkaart:
de singel in het wit.

In de singel

In de singel is een lijk gevonden,
voorbij de paarse heksenbrug.

Tussen de bomen is een lint gebonden,
iedereen moet bij de hoek terug.

De politie wil niet dat je komt kijken,
aldus mijn zoontje, opgewonden.

Maar bij de deur roept hij nog vlug,
dat er wel honderd mensen stonden:

vooral veel vaders met een brede rug.