Ik weet niet precies wie ik zal aanspreken:
jullie, mijzelf of U, Majesteit, luister,
ik wil het hardop zeggen: ik houd van U.
Dat is bepaald niet altijd zo geweest.
Ik weet alles van doodsangst, pijn, veel pijn,
machteloos kon ik weinig anders dan roepen om hulp.
Majesteit, U staat voor genade, recht en milde goedheid
voor types als ik, mensen die er alleen niet uitkomen.
Ik lach nu door mijn tranen heen. Ik sta rechtop
en durf de schaafwonden van de struikeling te tonen.
Met geheven hoofd ga ik door het land van de levenden.
Majesteit, U staat voor genade, recht en milde goedheid
voor types als ik, mensen die er alleen niet uitkomen.
Als ik er nog aan terugdenk… hoe weinig
vertrouwen had ik nog over: in mijzelf,
in anderen. Ik voelde me diep ongelukkig.
“Kom tot rust, jongen,” zei ik tot mezelf.
Of ik er wat tegenover wil zetten,
tegenover Uw betrouwbaarheid?
Graag.
Ik zal U blijven aanspreken, ik hef het glas op U,
ik zal me niet verschuilen achter goddeloosheid.
Beloofd.