U bent een man.
Toch hebben uw ogen niet zo’n blik,
ik voel geen schande nu ik naast u zit,
geen onvertogen beeld:
ik trek mijn bruinverbrande handen
door mijn haren heen en weer,
voel wat mijn rondingen vermogen
en lijven die mij telkens overmanden.
Bij u ben ik herboren en getogen.
Ik ben een vrouw. U bent een heer.