Ik snap Uw teleurstelling en verwijt.
U hebt ons opgedragen om U te vereren met liederen en gebeden.
Het voorschrift gold ons allen en wie er muziek bij kon maken,
mocht het niet achterwege laten. Geen feestdag konden we overslaan,
want U hebt zich tegen onze slavendrijvers gekeerd. Alle lof!
En toen kwam U ineens zo uit de hoek:
“Kijk eens, hoe licht Ik je leven heb gemaakt.
Ik heb het juk van je afgenomen en bewees
dat ik je hoorde toen je om hulp riep.
Ik heb je getest om te zien of je Mij vertrouwen zou:
‘Vraag geen bijstand aan andere goden,
vraag Mij, je Bevrijder, Ik wil je geven wat je nodig hebt’.
Je luisterde niet.
Ja, dan laat Ik je gaan en loop je – Mijn eigen zoon! – verloren door de wereld.
Ik zou het zo graag anders zien:
dat je bij Mij zou zijn, Mij volgen op onnavolgbare wegen.
Echt, geen vijand zou je deren, want als Ik mij tegen hen keer,
hebben zij geen schijn van kans.
En jij zou volop genieten kunnen van Mijn overvloed.
Honing uit de rots, voor minder doe Ik het niet.”
Ik snap Uw teleurstelling, Heer.
Het spijt me.