De mussenfamilie in onze buurt is een bron van vreugde.
Toen in maart 2020 de coronapandemie begon en in de Zwolse stadswijk Stadshagen een gedichtenproject werd opgezet, was zij de aanleiding voor mijn inzending en eerste mussengedicht:
In maart dit jaar begon
de crisis met een grote bek
van de ene huismus tegen de andere.
Ze vochten bij het hek
om wat dons, de mannen pochten
op hun geweldige stropdas.
Onder ons gezegd en gezwegen:
een paartje wisselde toen nogal wat kusjes,
staartje links, staartje rechts.
Ik zie dus allemaal lieve musjes
om mij heen nu ik sinds maart dit jaar
thuis werk en dit voor het eerst
opmerk.
*
In het voorjaar van 2022 is er opnieuw de kans om mee te doen met een gedicht voor de stadswijk: maak er een bij een stuk natuur in Stadshagen. Ik hoef niet ver te kijken. De perenbomen in de tuin van de overburen zijn prima:
‘En hoe heet deze hier,
de boom achter de schutting?’
De boom om in te rusten, zuchtte
de eerste mus vanuit de takken.
De boom om naar te snakken, haastte
de tweede. Daarna nog eentje, heel beleefd:
de boom waarop je wachten mag.
‘En hoe denk jij?’ vroeg toen aan mij
die laatste mus, die van het wachten.
Was even stil.
Ik knikte zacht en zei: de burenboom
die ons op tijd zijn peren geeft.
*
Eenmaal bezig kom je op een volgend thema: niet alle vogelsoorten hebben een goede pers. De weilanden zitten vol ganzen en die hebben te weinig natuurlijke vijanden. Vinden ook de mussen iets van deze nadrukkelijk aanwezige meerderheid?
Zij eten niet als wij: ze grazen!
Zij wonen niet als wij: geen huisje!
En als ze gakken gaat het heus, ik zeg je,
over ons, daar buiten op het land.
Kijk, meisje, naar die platte bek
heel anders dan wij mussen.
Misschien zit er wel eentje tussen …?
Denk je oprecht?
Opgeblazen zijn ze, charlatans!
Zo oorverdovend sprak mijn pa,
tjilpte het musje bij de heg
en lachte: kom verder, knappe gans!
*
Hoog in de populieren in de buurt nestelen de eksters. Soms wagen zij zich in de tuin om bij de vogelpindakaas te komen snoepen. Dan blijven de mussen even op het randje verderop zitten:
Nieuwsgierig is de ekster, kind,
als hij iets anders, glanzends vindt,
zal hij dat hoog waarderen.
Groenglanzend kleurt zijn lange staart.
Dat is geluk, zo kun je flink flaneren.
En dat is, eerlijk, ook wat waard.
Alleen dat eksterzwart en wit …
ze weten zeker hoe het zit.
Zo doen en denken hoge heren.
Maar wij, de jongens van de tuin,
wij komen anders uit de veren.
Wij leven licht en mussenbruin.