Mijn zwager

Harold Woensdregt (1969 – 2021)


Rondom de niet te dure kist staan
bossen oud verlangen en bovenop mist
niet de krans van diep verdriet met lint
vol rust plus, denk ik, twee wat zure rozen
van wie niet komen mag. Of wil.
Stil om de foto van zijn beste dag.

Ik huil hem naar de kuil waarin ik dreig
te vallen als niet juist dáár mijn schoonzus lief
op toon begint te smeken: als alles duister is,
kom dan een licht ontsteken, Heer, een vuur
en ik, ik val haar bij met gloriosa’s uit het hart,
vuurlelies zing ik rond terwijl hij afdaalt.

Gebogen hoofden vlammen op, óp
naar het vuur dat nooit meer dooft.
Dat is beloofd.

*

Gebed voor H., op zijn uitvaart niet gebeden

We zijn gelukkig, God,
dat U gevangenen bevrijdt
en opricht wie gebogen
door het leven gaan,
dus leggen wij, genadig Heer,
dit lijf, belast en moe
eerbiedig voor U neer,
en vragen U één ding
als engelen hem bij U binnendragen:
masseer de mens met aandacht warm,
spreidt rond zijn hart de vreugdegeur,
drijf stank van zonde, dood en ondank
bij hem uit. Hoor ons gebed.

Wij stonden bij zijn lijk te kokken,
ontlasting en bedorven waar,
tastbare levensweerzin joeg ons weg,
geen adem zonder schokken,
wij namen maar de wijk.

In vrouwenarmen droeg U
onze broer de trap af,
de kou in van de straat.
Wij zwegen om erbarmen,
en dachten aan de dode die Uw stem
naar buiten vroeg, tot leven.
Zijn zussen maakten doeken los,
omhelsden toch?

Wil hem met Uw doorboorde handen warmen,
de kloven helen, laat elke porie zweten,
gloeien, lieflijk geuren de vermoeide.
Dan zullen wij, met hemelboden samen,
Uw naam verhogen, Uw liefde loven,
nu en oneindig, amen.

*

Schoonmoeder vroeg mijn tienerzwager
op te halen, op het Bureau.
Wat een verhaal, hij gooide rotjes,
dat joch télde. Dus daalde ik
naar uniform en balie en meldde
naam, en toenaam: vriend
van zijn oudste zus.
Daar was hij mee gediend.

Held werd bevrijd, hij zag me,
balde de vuist en lachte. Ik lachte niet,
juist niet, want wist dat slechts voor even
het lieve leven voor hem lag,
tot aan de avond,
als vader thuis zou komen
om verhaal te halen.

*

1

Geachte Heer, hierbij retour:
de haat die niet van mij was.
Te lang heb ik de boosheid
van de dode meegedragen
als een gewilde last.
Hij past niet meer.

Stuur mij een bode
en ik geef hem mee,
zijn droefheid zit erbij.
Zij heeft naast die van mij gewandeld,
maar is nu echt verlopen.

De zending is compleet
met wat gedeelde blijdschap,
een dosis welgemeende dank
en goede wensen van de aarde.

Groet in de hemel daar
de Man die ons bewaarde,
deed leven in elkaar.

2

Geachte heer, namens de Man
mag ik zijn zegen overbrengen.
Hij leeft van harte met je mee.

Ten aanzien van de zending zelf:
een goed idee, je bent in vreugde
aangenomen. In orde dus.

We hebben hier je foto neergezet,
van toen je trouwde met zijn zus.
Hij staat erop, de dode.

En opgelet: bespeel de tijd op aarde,
zeg ‘dank je’ waar je kan.
Het is een hemels spel, volmaakt.
En als je slapen gaat:
Hij waakt, de Man.