Een dodelijk detail

‘Niet het kanon, maar de mens zal overwinnen.’ Wat een hoopvol woord. Een kanon is gemaakt om schade aan te richten. De afgeschoten granaten rijten uiteen. Mensen bedienen die kanonnen. Bijvoorbeeld om wraak te nemen. Of macht uit te breiden. Of een vijand te kleineren. Op z’n best om kwaad te bestrijden en zo vrede te bewerken waar oorlog is. Wie vrede wil, doet er goed aan zich voor te bereiden op oorlog, luidt een oeroud gezegde. Maar als de vrede gesloten moeten worden komt het aan op mensen die vrede willen sluiten. Mensen moeten de strijdbijl begraven. Mensen moeten zich met elkaar verzoenen. Ik schrijf dit in het jaar dat de staat Israël 75 jaar bestaat. Ik zie een korte reportage op de televisie: joden en Palestijnen die elkaar omhelzen. Het zijn degenen die erkennen dat je aan weerzijden van de scheidslijn gekwetst bent. Links en rechts van hen staan mensen die hen verraders noemen.

‘Niet het kanon, maar de mens zal overwinnen’.  Deze leus kom ik tegen in een buitengewoon knappe en zeer benauwende kleine roman. Want Adania Shibli’s  vertelling Een klein detail (nog geen 130 pagina’s) laat zien hoe het niet waar is. Mensen die deze leuze tegenkomen, doden en worden gedood. Waar de staat van beleg heerst, de grens verdedigd moeten worden tegen infiltranten, daar heerst angst. Angst en pijn ontregelen. Dan kan de rede niet rustig blijven. Dan ga je de zwakken misbruiken en het onbekende doden. Adania Shibli brengt het griezelig dichtbij. Nadat ik de roman gelezen had moest ik haar even wegleggen. Ik was zo in het gebeuren getrokken dat ik er naar van werd. Bovendien had ik het idee dat ik nog van alles over het hoofd gezien had. Dat bleek bij tweede lezing. Wat een strak gecomponeerd werk. Hoe subtiel zijn de twee delen verbonden.

Het is bijna niet te geloven. Een Palestijnse journaliste gaat op zoek naar de achtergrond van Israëlisch militair incident van vijfentwintig jaar eerder. Op 13 augustus 1949 schieten Israëlische militairen een Arabische jonge vrouw dood. 13 augustus 1974 is de geboortedag van deze vrouw die net een nieuwe baan heeft. Als door toeval ontdekt zij dit kleine detail, het wordt de drive voor nader onderzoek. Zo kan de waarheid aan het licht komen.
Nu is de vraag wat in dergelijke gevallen waarheid is. Het gaat de journaliste om het completeren. Zij las een artikel met het verhaal over een meisje dat gevangen genomen wordt en verkracht. Maar wat is het verhaal van het meisje? “Misschien is dit detail wel van doorslaggevend belang als we de volledige waarheid willen achterhalen, want door het verhaal van het meisje achterwege te laten, legt het artikel niet de volledige waarheid bloot.” (73-74, zie ook 77-78 en 111) Terwijl je doorleest begin je je af te vragen hoe dit ooit kan lukken. Hoe kan het dode meisje haar verhaal doen? Wie kan er behalve zij vertellen hoe zij het heeft beleefd? Maar aan het slot van het boek dacht ik: waarachtig,  we hebben toch een antwoord gekregen. Want deze Palestijnse vrouw leeft gespannen in bezet gebied, zij gaat met hartkloppingen langs wegcontroles en realiseert zich paniekerig hoe zij vreemdeling is in een regio waar Arabische dorpen en nederzettingen zijn weggevaagd. En als zij op de plaats van het oude delict op militair terrein komt, wordt zij zelf neergeschoten. Doodgeschoten? Het kanon vernietigt de mens.

Adania Shibli zet het verhaal geraffineerd op. In deel 1 is er een alwetende verteller. Hij volgt het perspectief van de (anonieme) officier van het peloton dat in die augustus maand van 1949 bij de grens met Egypte moet waken tegen infiltranten. Deel 2 is geschreven vanuit het ik-perspectief van de (anonieme) Palestijnse. Het eerste deel objectiveert, het tweede subjectiveert. De stream of consciousness laat geen ruimte voor ontsnapping. En het objectiveren past in de beschrijving van de misdaad. Het Arabische meisje wordt gevangen genomen na een gevechtssituatie. Een patrouille stuit in een oase op bedoeïenen en hun kamelen. Mens en dier worden omgebracht, behalve een meisje en een hond. Zij wordt meegenomen naar het basiskamp. Eerst beschermt de officier haar tegen zijn ongeschikten. Hij denkt erover haar over te dragen bij het hoofdkwartier. Of haar achter te laten bij een Arabische nederzetting. (37) Maar de volgende dag maakt hij zelf misbruik van haar en even later doen de anderen dat ook. Dan nemen zij haar mee buiten de legerplaats en maken haar af. De hond komt ervan af met een schop.
In deel 2 is dat bij een Israëliër uit de kibboets het verhaal over eerwraak bij Arabieren. “Op een dag, vertelt hij, hebben ze tijdens een patrouille, in een nabijgelegen put het lichaam van een bedoeïenenmeisje gevonden. Wanneer Arabieren bedenkingen hebben over het gedrag van een meisje, vermoorden ze haar en gooien het lijk in een put, legt hij uit, en hij voegt er nog aan toe hoe jammer hij het vindt dat ze er zulke gewoonten op na houden.” (106) Tja. Wat is waarheid? Wat wil je je herinneren? Als dit al met de feiten gebeurt, wat zal er dan over beleving te zeggen zijn?

Nou, dit: deel 1 wordt beheerst door de beleving van de officier. Het schrijnende en schokkende is dat hij nauwelijks zichzelf is in de drie dagen die beschreven worden. Een insect bijt hem in zijn been. Dat gaat ontsteken en hij wordt er ziek van. Niet alleen fysiek, ook mentaal ontregelt hij. Hij jaagt op elke spin om ze dood te slaan. Gaandeweg begin je te denken: dit staat symbool voor het vijanddenken dat de context vormt van dit incident. Zoals hij alle beestjes doodt en er niets beter van wordt, zo is ook de dood van de bedoeïenen en het meisje volkomen zinloos. Niet voor niets noteert de verteller dat hij aan het slot niet alleen last van kramp heeft, zwelling, een abces, misselijkheid en hoofdpijn maar ook dat hij letterlijk gevoelloos is. (60) En figuurlijk.  
Deel 2 neemt zoveel elementen en motieven weer op. De Palestijnse wordt gek van hondengejank. Zij voelt hoe de ‘angstspin’ bij haar naar binnen kruipt. (82) Na het tanken ruikt zij naar benzine en dan herinneren wij ons van wat de soldaten met haar deden om haar te ontluizen: overgieten met petroleum. (36) Wie erop let ontdekt meer, het is echt heel knap gedaan.

De meest indringende rode draad door het verhaal is het ‘grensoverschrijding’. Alles gebeurt omdat er grenzen zijn gemaakt. Tussen mensen, volken, landen, staten. De duistere decor van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust heeft dat zo gruwelijk blootgelegd. Wij staat tegenover zij. Er waren vriendschappelijke contacten, vertelt die oude man in de kibboets, tussen Palestijnse bewoners en joodse immigranten, destijds. (105) Maar angst, groepsdruk, status, en zo nog een en ander, alles kan het geweer of het kanon laten spreken. Want iemand overschrijdt een grens.
“Zodra ik een grens zie, ren ik eropaf en spring eroverheen, of overschrijd ik hem stiekem, met een enkele stap. Dat doe ik niet bewust en ook niet vanuit een uitgesproken drang om grenzen uit te dagen, het is eerder een kwestie van domheid, want zodra ik over een grens heen ga, val ik in een diep gat van onzekerheid en verwarring.” (64) Onhandigheid is niet schadelijk in een veilige wereld. Onhandigheid gedijt bij vertrouwen en hulpvaardigheid. Want anders wordt jouw greep naar de kauwgom in je zak de reden van het schot van de militair. (127) Hij raakt niet alleen je hand. Hij heeft geoefend om mensen definitief uit te schakelen. Wat onhandig lijkt kan toch ook boosaardig zijn? Beter safe dan sorry in een wereld vol wantrouwen en grenzen.

De enige directe rede in deel 1 is van de officier die zijn manschappen prijst voor de verdediging en beveiliging van het gebied. (40-42) De voorvaderen van het joodse volk hebben door dat gebied getrokken. Als de Arabieren dat niet erkennen, krijgen zij te maken met het leger dat geweld gebruikt. Maar uiteindelijk gaat het om beschaving. “Onze aanwezigheid hier is de eerste stap naar de verwezenlijking van onze roeping.” (42) Niet het kanon, maar de mens zal overwinnen.

Wie gelooft dat?


Naar aanleiding van: Adania Shibli, Een klein detail. [Amsterdam]: Koppernik, 2023. Vertaald uit het Arabisch door Djûke Poppinga. De boek verscheen oorspronkelijk in 2017.

Met God verzoenen

Als Maarten ’t Hart een verhaal schrijft met Bartimeüs Ligtendag in de hoofdrol, dan houd je als gelovig lezer rekening met alles, en vooral met een pittige bespreking van wat je heilig is. Bartimeüs is de naam van een man die door Jezus van blindheid wordt genezen (Markus 10,47-52). Ligtendag doet vermoeden dat de hoofdpersoon het licht heeft gezien. Best mogelijk bij ‘t Hart dat zijn hoofdpersoon de duisternis niet alleen achter zich heeft gelaten maar ook actief bestrijden wil. Als dan de tweede verhaalpersoon ‘dominee Van de Ketterij’ is, dan weet je het wel. Zet je schrap.

Je kunt er voor kiezen om de verhalen van ‘t Hart niet te lezen. Ik heb twee redenen om het wel te blijven doen (zij het met mate). Als hij niet op ramkoers ligt met de kerk, dan is ’t Hart hilarisch. Hij kan zo goed mensen neerzetten en hun uitdrukkingen. Simpelweg meesterlijk. Ik lach me rot. En als je dan toch bij zijn vijandschap tegen de kerk uitkomt, dan bied hij de spiegel die ik in wil kijken. Wat kun je als mens tegen het evangelie hebben? Mocht je dat niet (meer) kunnen verzinnen, lees Maarten ‘t Hart.

De Unster is zijn verhalenbundel uit 1989 en het verhaal ‘Bethesda’ zette me aan het denken. Het is in feite een brief. Bartimeüs Ligtendag schrijft aan dominee Van de Ketterij, herder van de Gereformeerde Gemeente op het eiland Tholen. Deze was het echtpaar Ligtendag komen bezoeken. Zij waren in verband met werk in de plaats komen wonen. De kennismaking was echter mislukt jammerlijk. De dominee werd weggestuurd, het scheelde maar weinig of het echtpaar Ligtendag had de honden op hem afgestuurd. Het verhaal is de uitleg van Bartimeüs aan de dominee.

Het is namelijk zo dat Bartimeüs niet meer van plan is in de kerk te komen. Zijn levensverhaal heeft hem ertoe geleid dat de waarheid van het christelijk geloof heeft afgedaan voor hem. Of eigenlijk, het is volledig omgekeerd. God heeft niet ons wat te vergeven, nee, God mag hopen dat wij Hem vergeven, veel vergeven.

Het verhaal van de genezing van de zieke in Bethesda is de grote aanleiding geworden. Het is beschreven in het evangelie van Johannes (5,1-9). Bartimeüs was al vroeg bezig met het geloof – let wel, in de sfeer van de Ger. Gem. Ben je werkelijk kind van God? Weet je of je tot de uitverkorenen mag behoren of niet? (153) Zijn ouders bevestigden de serieuze jongen in de Bijbelse sferen door hem op jonge leeftijd legpuzzels te geven. Daarom stonden Bijbelse taferelen. Eerst een over Jozef, dan een over Samuel, en zo kreeg hij er ook een over Bethesda. Het ziekenhuis waarin de ongeneeslijke zieken liggen te wachten. Als het water in het bad gaat bewegen, dan is de vraag wie er als eerste in komt. Want dan is het water geneeskrachtig, door een engel die erin neerdaalt. Alleen de eerste wordt genezen.
Er is daar in Bethesda een verlamde man die al achtendertig jaar ziek is. De man heeft niemand die hem een keer het water in kan helpen. “Eerwaarde, als er een Bijbelverhaal is dat ons vertelt hoe deze wereld reilt en zeilt, dan wel het verhaal over Bethesda.” (155) Zo hard is de wereld, niemand geeft hem de beurt, laat hem voorgaan, iedereen is op zichzelf gericht. Maar wacht, als God de Almachtige alles bestuurt, waarom laat Hij dan dit gebeuren? “Toen ik de puzzel af had, leek het of mij een brandmerk was toegediend. Ik bleef over Bethesda tobben, zag steeds voor me hoe God via zijn engel een wedkamp tussen doodzieke mensen initieert.” (156) Mooi dat Jezus de man geneest maar bitter hoe God dit niet heeft voorkomen. God heeft wat uit te leggen.

Zover gekomen heb ik de neiging dit aan Bartimeüs toe te stemmen. Vanuit het denksysteem over Gods almacht en goedheid, bestuur en ingrijpen, is dit een eerlijke vraag. Zelfs als je niet in de stugge denksystemen van de Ger. Gem. opgegroeid bent, kun je de logica wel volgen. De enige manier om met God in het reine te komen is, volgens mij, door Hem te zien als de lijdende in Jezus Christus. De Zoon en de Vader zijn één in de wil de schuld op zich te nemen. Maarten ‘Hart laat in het verhaal ‘Bethesda’ echter Bartimeüs Ligtendag de omgekeerde conclusie trekken: Jezus is de zoon des mensen, de ware mens zeg maar. (161) Hij is een van ons en nam de schuld van God op zich. De bekende uitspraak van de apostel Paulus kan blijven staan: Laat je met God verzoenen (2 Korinte 5,20). “Van zo’n wraakzuchtige God, dominee, krijg ik een zeer, zeer bittere smaak in de mond. Zo’n God hebben wij, vind ik, heel veel te vergeven. En wij mogen en kunnen hem vergeven omdat Een van Ons voor Zijn zonden aan het kruishout boette. LAAT U MET GOD VERZOENEN. Dankzij Jezus, dominee, heb ik mij met God verzoend.” (162)

De dominee hoeft er niet op te rekenen dat hij nog in de kerk komt. “Overlegt en beproeft u echter mijn woorden in uw hart. Zo groot is het verschil niet tussen uw en mijn leer. Beiden belijden wij dat de kruisdood van Jezus ons met God heeft verzoend. Laten wij elkander dus niet met stenen werpen, en laat ons dan tot hem uitgaan buiten de legerplaats, zijne smaadheid dragende.” (163) Kijk, dat is het. Het verhaal brengt mij bij de goede vraag: waarom, in hemelsnaam, houd ik het uit met een God die zoveel leed toelaat? Waarom concludeer ik niet dat Hij gewoon niet bestaat?


Naar aanleiding van: Maarten ‘t Hart, ‘Bethesda’, in: Idem, De Unster: Verhalen5. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1989, 148 – 163. Uit het verhaal ‘De draagmoeder’: “Wat niet bestaat, kan ook niet straffen.” (217)

Verrassend goddelijk

Openbaring

Hoe dikwijls in de nauwe nacht,
Als ‘ t leven diep verloren is
Tussen Uw sterren en de duisternis
Heb ik met vreze Uw nadering verwacht.

Hoe dikwijls meende ik dat de zon
De wereld tooide voor Uw komen
En dat de heerlijkheid van alle dromen
Uw heerlijkheid, Uw koninkrijk begon.

Gij kiest voor ons Uw eigen tijd
En zendt geen teken en geen bode:
Gij wéét het uur dat onze ellendigheid
Uw zorg als allermeeste heeft van node.

Toen ik onwaardig en vernederd,
Niet hopen dorst, stond Gij mij na,
En groette en wenkte en glimlachte vertederd
Die dronken middag in de Bodega.

Hoe oud dit gedicht precies is, weet ik niet, maar het stamt uit de afdeling ‘Bij Feestelijke Gelegenheden [1927 – 1930] ‘. Voor de Tweede Wereldoorlog dus. Het was in die tijd gebruikelijk alle regels met een hoofdletter te beginnen. Bij Willem de Mérode kom ik het ook tegen. De functionaliteit ontgaat me, terwijl de hoofdletter U in het veel voorkomende ‘Uw’ me juist charmeert. Wie de Heer aanspreekt kan de hoofdletter goed gebruiken, niet alleen als Hij met ‘Gij’ wordt aangesproken.

De vooroorlogse sfeer wordt ook opgeroepen door de apostrof in regel 2. In verband met het jambische metrum moet de combinatie ‘als het’ worden teruggebracht tot één lettergreep. Ik had het eerlijk gezegd in regel 4 dan ook verwacht: ‘met vrez’ Uw nadering’. Maar de stomme e is toch al nauwelijks hoorbaar, dat zal het wel zijn. Dat geldt ook bij ‘meende’ in regel 5 en ‘onze’ in regel 11. In de een na laatste regel zit hetzelfde probleem. Ik zou er wat aan gedaan hebben.

Tweemaal begint een strofe met ‘Hoe dikwijls…’ Mooi, we worden als lezer door de dichter meegenomen in zijn aangeleerde attitude en vooronderstelling. Omdat het vaak gedacht en gemeend is, is het zo opvallend dat de werkelijkheid zo anders was. De ik-figuur in het gedicht heeft gedacht dat in diepe ellende God boos op hem af zou komen. Hij wachtte het naderen angstig af. De fraaie, creatuurlijke zonneglans leek het vanzelfsprekende decor en de context voor de glorie van God. Het hemelrijk zou glanzen in zo’n zonnige werkelijkheid.

Maar wat blijkt? Als je dan een keer laveloos bent, en jezelf geen vriendelijke aandacht meer waardig keurt, dan is Hij er. Hij groet en wenkt en glimlacht bij het wijnhuis waar je je liet gaan. Het leven is dan diep verloren, zoals gezegd in eerste strofe. Maar angst blijkt niet op z’n plaats. De verloren zoon ontmoet de naderbij rennende Vader – Jezus heeft het in een klassiek geworden verhaal aan ons geleerd (Lukas 15,11-32). Het blijft onwennig – die onverwachte koppeling tussen onze interne afkeuring en de goddelijke vriendelijkheid. Hij weet waarschijnlijk dat het hemelrijk een verandering voor ons in petto heeft. Onze zwakte, de oorzaak van zo’n avond, zal worden omgezet in een situatie van niet kunnen zondigen. Tot die tijd houdt de vriendelijkheid van onze Heer ons op de been. Een openbaring, wat je zegt.


Naar aanleiding van: J. Greshoff, ‘Openbaring’ in: Idem, Verzamelde Gedichten8, ’s Gravenhage: A.M.M. Stols & J.-P. Barth, [1962], 88. “Deze verzamelde gedichten omvatten de gedichten geschreven in de periode van 1906 tot en met 1956.” Aldus het schutblad. Jan Greshoff (1988 – 1971) mag intussen gerust een vergeten dichter worden genoemd. Voor meer over hem, klik hier.

Gevolgen van gulzigheid

In het jaar 9 na Christus werden drie Romeinse legioenen in de pan gehakt. Generaal Publius Quinctilius Varus stond aan het hoofd van de Romeinse militairen, Arminius voerde de Germaanse troepen aan. Hij was een zoon van Sigimer (of Segimer), chief van de Cherusken, een van de stammen uit Midden-Europa. Een Germaanse naam van hem is niet overgeleverd. Als jonge gijzelaar kwam hij in Rome terecht, als legionair terug in eigen stamgebied sloot hij zich aan bij de coalitie van Germaanse stammen. Met de veldslag in het Teutoburgerwoud tot gevolg.

Enrico Marini heeft dit gebeuren uitgetekend in de vijfdelige serie De Adelaars van Rome. In het laatste deel pakt hij uit met een tekening van de slag, breed over twee pagina’s. Heerlijk en veel dank, we zien het in dit deel als eerder (4-5), maar dat had hij van mij wel wat vaker mogen doen. Het toch al prima werk dat hij met scenario en graphics levert zou er nog voortreffelijker van worden.

In deel I ontmoeten wij Arminius en Marcus, de broer die hij krijgt in het Romeinse gezin van Titus Valerius Falco dat hem adopteert (onder druk van keizer Augustus). Ermanamer is de Germaanse naam die Arminius in dit verhaal krijgt. De twee jongens ontvangen een harde Romeinse opvoeding. Gehoorzaamheid en trouw zijn de hoogste waarden. De ervaringen maken hen tot bloedbroeders maar dat zal toch geen standhouden (zie deel Ii 38) Ook de bovennatuurlijke krachten worden door het verhaal heen geweven. Voorspellingen ontvangen via de runen, dromen die Marcus plagen, het zal tot aan het einde van de serie een rol spelen. Ook de liefde en de ongebonden seksuele lust zijn typerend voor de wereld waarin de jongens opgroeien. De jaloerse Lucilla in het gezin en later Morphea  en Priscilla laten iets zien hoe ingewikkeld de rol van vrouwen in de door mannen gedomineerde samenleving was. Het zwakke geslacht kent echter krachten die die van mannen te boven gaan. In deel II wordt Priscilla uitgebreid geïntroduceerd.

In het jaar 9 na Christus blijkt zij ook in Germania te zijn, gehuwd met Lepidus. Ook voor Marcus is er een huwelijk gearrangeerd, met ene Silvia die verder onbeduidend blijft in het verhaal. Als Marcus in dat bewuste jaar naar Germania wordt gestuurd heeft hij Arminius al zo’n 5 jaar niet gezien. Is Arminius een verrader? Marcus ontdekt dat dat inderdaad zo is en hij doet een poging de Romeinen ervan te overtuigen en een ramp te voorkomen. Maar dat lukt niet en hij blijft maar geplaagd worden door de verontrustende dromen. Wie ligt er onder het witte doek? (III 52) Ermanamer heeft z’n zinnen gezet op Thusnelda maar ook die liefde loopt niet van een leien dak. Wel lukt het hem om de leiding te bemachtigen over de Germaanse stammen (deel IV). Inderdaad, Arminius zal zich tegen de Romeinen keren die hem zo machtig hebben gemaakt.

“De Romeinen zijn gulzig. Dat is zowel hun kracht als hun zwakte,” zegt Ermanamer vlak voor de grote slag begint. (V 34) De serie put zich niet uit in diepgaande bespiegelingen over motieven rondom deze bekende gebeurtenis uit de Romeinse geschiedenis. Dit is er even een, gulzigheid, een van de zeven hoofdzonden. Wie geen maat weet te houden in het nemen van niet van jou is, wie gelooft dat het ten slotte allemaal draait om het recht van de sterkste, die komt van een koude kermis thuis. Twee legioen-adelaars worden geroofd, de derde kan nog net ontsnappen, net als Marcus (V 62) Ten koste van de dood van velen, onder andere Priscilla die haar hoofd verliest door het zwaard van de Germanen: de vrouw onder het laken. “Wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen,” heeft Jezus eens gezegd (Matteüs 26,52). Dat is in deze serie maar weer eens aangetoond, al kun je de serie ook met genoegen doornemen als geen prijs stelt op een morele les.


Naar aanleiding van: Marini, De Adelaars van Rome I – V. [Parijs, Brussel, Marcinelle]: Dargaud, 2008 (I), 2009 (II), 2011 (III), 2013 (IV) en 2016. Grafisch concept Enrico Marini en Philippe Ravon. Voor meer informatie over Marini, klik hier. Juist nu ik de serie weer eens doorneem, lees ik op facebook dat deel VI in voorbereiding is, ter verschijnen in oktober 2023.

Over Arminius en de slag in het Teutoburgerwoud maakte Netflix een serie: Barbaren, nu twee seizoenen (2020 – ) “De acteurs die de mensen van de Duitse stam in de serie uitbeelden, spreken Duits (zij het modern Duits), maar deze serie valt op als een van de weinige historische drama’s in zijn soort waarin de dialoog voor de Romeinse karakters allemaal in klassiek Latijn wordt gesproken.” (IMDB)

Wie overwint wie?

De vierdelige stripserie Conquistador dwingt respect af. De uitvoering is fors, groter dan het standaard soft cover album. De tekeningen van Philippe Xavier zijn op hoog niveau en de inkleuring brengt de donkere junglesfeer goed met zich mee. Jean Jaques Chagnaud verrichtte knap werk. Toen ik het verhaal weer helemaal uit had, had ik net als bij een te lange preek de gedachte: ik heb al ‘amen’ gezegd. Zwak scenario van Jean Dufaux? Nou, nu ik me een klein beetje verdiep in het verhaal dat verteld wordt, begrijp ik beter dat de serie het bekende feitenrelaas volgt.

Conquistador is Spaans voor ‘veroveraar’, een avonturier of een soldaat die in opdracht van de koning volken onderwerpt. De Spanjaarden zijn tegen het einde van de middeleeuwen in Midden-Amerika terecht gekomen. De Azteekse bevolking hebben zij hun gezag opgelegd en het is een raadsel waarom Moctezuma, de keizer van de Azteken, zich zo liet inpakken. Was hij zwak en laf? Was hij realist? Wikipedia vertelt dat Motecuhzoma II leefde van 1466 – 30 juni 1520. ) Hij was de eerste Azteekse leider die met de Spanjaarden in contact en in conflict kwam. “Toen Hernán Cortés in 1519 in Mexico arriveerde, dacht Motecuhzoma II dat Cortés de god Quetzalcoatl was, zo luidt de populaire gedachte. Volgens voorspellingen zou Quetzalcoatl de Aztekenwereld komen vernietigen en om dit noodlot af te wenden, dacht Motecuhzoma hem met goud en zilver te kunnen afschepen. Dit had juist een averechts effect en de op goud beluste Cortés nam Motecuhzoma II gevangen waarbij Motecuhzoma geen weerstand bood. Toen de Azteken tegen het Spaanse bewind in juni 1520 in opstand kwamen, wilde Cortés dat Motecuhzoma II de opstand zou neerslaan.”

Het eerste deel van de stripserie opent met de tekst van Hernando Royo. Hij heeft als soldaat in het leger van Hernán Cortés het avontuur overleefd. Aan het slot van deel IV is hij de koning van een junglestam, de Hibura die zich aan de macht van de Azteken wilde onttrekken. Direct bij de opening merken wij dat het leven van de natives verbonden is met hogere machten en kwade krachten. Het drinken van wortelsap Oqtal geeft verbinding met de geest van de god Txlaka. Dat zal Royo de kracht geven om een nieuwe leider te worden.

Cortés formeert uit zijn gelederen een bont gezelschap van avonturiers. Die moet de schat van Moctezuma zien te vinden en te stelen. De koning van Spanje is ver weg, Cortés heeft met zichzelf te maken en met zijn soldaten die loon willen. Catalina Guerrero krijgt de leiding en bij haar sluiten aan: de brute kracht Burro, de jonge Sprinkhaan, de geestelijke frater Cristoval. De jonge vrouw Tzilu wil helpen. Ondanks een valstrik weten zij de schat buit te maken en ergens te begraven.

Maar de beer is los: er is heiligschennis gepleegd en dat kan niet ongestraft blijven. De geestelijke machten komen los. Dat blijkt in de strijd (I, 54), niet ieder van de taskforce overleeft het avontuur. Burro (II, 45) gaat eraan, Cristoval ook (II,54). De groep avonturiers wordt al snel uitgedund door een mysterieus wezen dat hen de jungle in achtervolgt. Mythisch wezen of menselijke moordenaar? De voorouderlijke en machtige Azteekse legenden val je niet straffeloos aan… Sprinkhaan is een overlever, Catalina ook. Via tochten door de jungle en bittere gevechten van man tot man worden we meegenomen op de weg naar de hoofdstad Tenochtitlan. Cortes heeft te maken met overlopers maar uiteindelijk is hij het toch die de stad met zijn legers bezet. Als Moctezuma van het podium wordt verwijderd, komt er een nieuwe tegenstander op Cuauhtemac.

Het is de mix van menselijk en bovenmenselijk die de vier delen boeiend maakt. Die twee werelden vermengen zich en dat is voor de aardse strevingen (hebzucht en wraak) een linke combinatie. Je moet je meerdere erkennen van wat de bosbewoners en de uit hen opgekomen culturen wel wisten. Er is meer tussen hemel en aarde dat je kunt snappen of beheersen. Wie dat niet goedschiks leert, leert het kwaadschiks. En wie de machten in zich opneemt, krijgt zelfs de schepping met zich mee, aldus de laatste bladzijden: wortels en panters dienen de nieuwe koning. En dan is het wel heel dienstbaar dat de teruggevonden schat ten goede gaat komen aan de stammen die al die tijd onderdrukt zijn. (IV, 53) Om zich tegen de volgende onderdrukker te verzetten.


Naar aanleiding van: Dufaux & Xavier, Conquistador I – IV, Grenoble: Glenat, 2012, 2012, 2014, 2015. Jean Dufaux, scenario, Philippe Xavier, tekeningen, Jean Jaques Chagnaud inkleuring. Ter nagedachtenis van Jean ‘Moebius’ Giraud.

Wikipedia: “Spanjaarden die zich na de kolonisatie in Mexico vestigden werden geconfronteerd met diarree als gevolg van het andere klimaat en de andere voedsel-bacteriën. Deze diarree, die toeristen nog altijd lastig valt, zou een wraak zijn van de geest van Motecuhzoma, en wordt daarom ook wel spottend “Montezuma’s Revenge” (wraak van Montezuma) genoemd. Een populaire Nederlandse band draagt deze naam eveneens.”

Voor historisch onderzoek naar Moctezuma, klik hier.