Scheiden is lijden

“Wachten jullie even, ik ben zo terug.” Stel je voor dat je deze tekst leest op een deur. Je hebt een afspraak met iemand. Blijkbaar is er niemand anders om je te ontvangen. En er moest iets dringends gebeuren. Anders was hij of zij wel thuis geweest. Vandaar het vriendelijke verzoek: wachten jullie even. Het is in het meervoud. Als je met een groep arriveert, is het logisch. Als je dacht alleen met de ander te zijn, roept het bericht vragen op. Die kunnen wellicht bevredigend beantwoord worden als de afzender terug is. Hij of zij doet in elk geval de belofte: ik ben zo terug.

In al z’n eenvoud gaat deze tekst over het skelet van ons sociale leven. Wij vragen wat van elkaar, we beloven elkaar en dat is nodig omdat ons contact niet altijd vanzelfsprekend is. De gewenste nabijheid komt soms niet tot stand, afstand is in bepaalde situaties even nodig. Als daar geen beloften van terugkeer naast staat, dreigt isolement. Dat is gevaarlijk. Langdurige eenzaamheid is dodelijk.

In het verhaal De geliefden van Allerheiligen van Juan Gabriel Vásquez komt de hoofdpersoon (een verder naamloze ik-figuur) deze tekst tegen op een briefje. Met Ducktape op de brievenbus geplakt bij het huis van Zoé. Met haar heeft hij de nacht ervoor het bed gedeeld en dat was merkwaardig genoeg. Want hij ontmoette haar die avond voor het eerst. Zij werkte in de snackbar (‘frituur’) aan Rue de Saint-Roch. Op een of andere manier riep zij zijn hulpvaardigheid op en bood hij aan haar naar huis te brengen. Zo kwam het dat hij bij haar in huis kwam terwijl hij eigenlijk een aangeschoten fazant zou zoeken. Hij was namelijk met vriend Pierre en de honden Isis en Otelo wezen jagen en bij wijze van uitzondering ging Michelle mee. Zij is zijn geliefde maar al op de eerste bladzijde blijkt dat er spanning zit. Moeten we niet praten? Michelle zoekt een gelegenheid en de ik-figuur wil dat nog uitstellen. Welaan, zo gebeurt het dat het jagen begonnen wordt. Maar het leidt slechts tot aangeschoten wild, een fazant. Terug in huis kan Michelle de gedachte niet van zich afzetten dat de fazant nu met pijn rondloopt. Dus gaat de ik-figuur op zoek. Maar van echt zoeken komt het niet. Hij komt terecht bij Zoé.

Juan Gabriel Vásquez is geboren in Bogota, de hoofdstad van Colombia, in het jaar 1973. Hij schreef inmiddels vijf romans en een verhalenbundel. Hij won er prijzen mee. Vásquez woonde een tijd in Parijs en Barcelona, en ook in de Ardennen. Hij weet de sfeer ervan in deze verhalenbundel goed op te roepen. Het titelverhaal geeft mooie context aan het thema scheiden en dreigend verlies. Je moet jagen, het wild is er niet vanzelfsprekend, zo ook bij mensen, je hebt elkaar niet zomaar. Pierre en de honden scheiden zich af van Michelle en de ik-figuur. De fazant is aangeschoten wild, net als Michelle, Zoé en eigenlijk ook de hoofdpersoon.
De tocht om de fazant te zoeken begint met wrijving maar Michelle vraagt wel: kom je wel terug? Hij belt nog ‘s avonds vanuit de snackbar. Maar dan doet zich een merkwaardige scene voor. Zoé blijkt  weduwe. Haar man Graham was testpiloot is en bij een vlucht omgekomen. Zij heeft in het huis nog nauwelijks afscheid van hem genomen. Zij vraagt de ik om de nacht bij haar door te brengen in de pyjama van Graham. En de ik doet dat. Hij realiseert zich dat het Allerheiligen is, 1 november (zie de oorspronkelijke Spaanse titel). “Ik leefde, ook al hadden de zielen van zondaars, gevangen in het lichaam van een dier, me op de hielen gezeten, want ik wist dat de voorbije nacht de laatste van de oude kalender was geweest, het moment waarop de schulden worden terugbetaald, wraak wordt genomen, de doden worden begraven zodat hun lichamen in de winter kunnen rusten.” (46)

Beelden en gedachten uit het christelijk geloof komen mee met het besef van de datum. Aan het eind van het verhaal weet de hoofdpersoon het gebeuren niet te duiden. Als hij de volgende morgen vroeg in de mist (!) thuiskomt staat Michelle te wachten Zij denkt dat hij toch weg wilde blijven. Zij heeft intussen al het besluit genomen om weg te gaan. Als ik dan weer naar Zoé gaat vindt hij het bericht op de deur. “Wachten jullie even, ik ben zo terug.” Waar is dit alles goed voor? “Misschien hadden pijn en verlies alleen betekenis in religies en fabels.” (51)


Naar aanleiding van: Juan Gabriel Vásquez, De geliefden van Allerheiligen. Amsterdam: Signatuur, 2018. Uit het Spaans vertaald door Brigitte Coopmans, oorspronkelijke titel: Los Amantes des Todos los Santos. Verschenen bij Alfaguara en Casanovas & Lynch Agencia Literaria in 2008. Met Google Streetview zijn de in het verhaal genoemde straten mooi te bekijken.

Wat een kind kan doen

Ik was nog een klein meisje, toen een van hen mijn hand pakte en in zijn broek stak.
Die hand is nooit meer teruggekomen.
Ik schreef poëzie, maar kreeg hem niet terug.
Ik plantte bomen, maar kreeg haar niet terug.
Ik heb haar zelfs niet gevonden toen ik mijn tranen droogde.
Maar vandaag heb ik haar teruggevonden.
Ik hief mijn hand op en zwaaide naar het kleine gezichtje dat tegen de ruit van de schoolbus was gedrukt
die wegreed.
In de regen en de mist
zag ik mijn hand, levend, ademen,
klein, zoals ik haar had achtergelaten.

(18)

De eerste regel van dit titelloze gedicht pakt je aandacht. Een hand van een klein meisje in je broek steken, dat is niet oké. Op het moment niet, maar erger is dat het een herinnering wordt die niet verdwijnt. Hier spreekt een volwassen vrouw die terugdenkt aan het moment dat zij een klein meisje was. Er is iemand geweest: ‘een van hen’. Hij heeft zijn overwicht misbruikt. Hij dwong het kleine meisje tot iets wat zij niet kent en niet kan willen.

Wat heeft zij gedaan? Zij heeft haar hand van zichzelf verwijderd gevoeld Hand-dissociatie: ‘Die hand is nooit meer teruggekomen.’ De man of jongen die haar hand pakte, heeft hem bijna fysiek van haar afgepakt. De dichteres vertelt dat het meisje van alles heeft gedaan om die hand weer terug te krijgen. Ik stel me zo voor dat zij haar hand niet kan zien of voelen zonder te denken aan dat akelige moment. Zij wil haar hand weer vrijmaken van die herinnering.

Dat lukte lang niet. Eerst noemt zij poëzie. Ik snap het. Schrijven brengt naar buiten. Dat ruimt binnenin op. En poëzie is verbeelding. Je kunt woorden geven aan wat geen naam mag hebben. Zo kun je het gaan hanteren.
Poëzie heeft niet geholpen. De hand kwam niet terug. Hem.
Bomen planten dan. Heerlijk. Actief worden in de natuur. Een daad stellen, van hoop. Veel bomen samen vormen de longen van de schepping. Adem halen als je benauwd bent. Hielp ook niet. Zij kreeg de hand niet terug. Haar. Eerst een mannelijk verwijswoord, dan een vrouwelijk. Heel subtiel. Is haar hand van hem geworden? Nee, het is haar hand. En misschien is het nog groter: haar, is dat het kleine meisje?
Een keer ben je uitgehuild. Is het dan over? Nee dus.

Toch een wending. Nu ben ik benieuwd. Want de eerste vijf regels bieden weinig hoop. Verhalen genoeg van mensen die levenslang hinder ondervinden van een jeugdtrauma. “Maar vandaag heb ik haar teruggevonden.” Het beeld is prachtig. Een moeder zwaait haar kleine kind uit bij het schoolreisje. Het weer is niet best, en misschien is er ook in het hoofd van moeder nog regen en mist. Maar wat zij in feite vertelt is dat zij haar kind even durft loslaten. De zwaaiende hand is daarvan het teken. De hand is terug. Zij had die hand achtergelaten bij het smerige moment. Maar zij is terug om te zwaaien naar je kind. Er is leven, zij kan weer ademhalen en klein zijn. Dat is wat een kind kan doen bij een moeder. Bij een volwassene met levenspijn. Helen, een beetje herstellen al is het in regen en mist. Wat een wonder.


Naar aanleiding van: Lamia Makaddam, Vrijetijdsgedichten. Amsterdam: Jurgen Maas, 2023. Uit het Arabisch vertaald door Djûke Poppinga. Niet alle gedichten uit de bundel ontroeren zo als het bovenstaande. Ik bewonder de vertaling, ik merk een andere schrijfsfeer en toch is het Nederlands krachtig. Het bijna prozakarakter van veel gedichten is wennen. Het vraagt lezen en herlezen. Dat gaat er in de toekomst wel van komen.

Geleend geluid

“De gedichten in deze bundel zijn ontstaan in een periode van meer dan 25 jaar. Zij werden niet geschreven voor publikatie, maar op aandrang van vrienden is daartoe nu overgegaan. De volgorde in de bundel is niet de volgorde van ontstaan.”

Dat schrijft Dick Ellen voorin de bundel Geleend geluid. Dank aan de vrienden, want na al die jaren is het nog steeds een genoegen om erin te lezen.
Neem dit voorbeeld:

Ellen zet alle woorden bewust neer. Geen opvulsels of stopwoorden. Ook geen conventionele regelindeling of strofen. We beginnen wel linksboven, maar werkend naar beneden doen de spaties en inspringen nadrukkelijk mee. Ik moet eerlijk zeggen dat ik de logica niet uit de tekstuele inhoud zie opkomen. Wel uit de voordracht. De bladspiegel dwingt je om rusten in te bouwen. Of nadrukkelijk korte zinnen te zeggen. Een paar keer oefenen. Hoe klinkt het zus, wat hoort je zo?

Dit gedicht begint ook bij klank: Zijn bloed was geen muziek. Aan het slot blijkt dat het gaat om het kerklied van de lutherse predikant Paul Gerhardt (1607 – 1676) ‘O Haupt voll Blut und Wunden’. Het gezang is heel geliefd. Wie het vaak zingt, kan de werkelijkheid ervan uit het oog verliezen. Het bloed was geen muziek maar rood.

Sterk is dat dan wel de kreet geluid was. Niet analoog vokaal, wat is dat? Wat de dichter daarna over het geluid vertelt laat zien dat het divers is, en eerst… bloed! Bloed is pijn. Woorden kunnen daarvan slechts kontoeren zijn. Vokaal, kontoeren, het is bijna charmant de modernistische spelling uit de najaren zeventig.

De slotstrofe legt de kloof bloot tussen het koor dat in lange halen het kerklied zingt en de leerlingen van Jezus die op vluchten stonden. Goed dat ik het weet. Dankjewel, vrienden van Dick Ellen.


Naar aanleiding van Dick Ellen, ‘Zijn bloed was geen muziek’ In: idem, Geleend geluid. Groningen: De Vuurbaak, 1982, 15.

Het gedicht waaruit de titel komt:

Gek van zaken

Welkom mijn zoon, welkom bij de machine

De tweede tekst van Wish You Were Here klinkt geruststellend. De toon is vaderlijk (‘my son’) en gastvrij. Maar het is een welkom in de machine. Heel rustgevend? Toch niet.

Waar ben je geweest?
Het is goed, we weten waar je geweest bent

De vraag is slechts voor de conversatie. De machine weet waar je was. Grote Broer, dat is de machine voor wie je werkt. Hij weet waar je geweest bent. Er is geen ruimte voor gesprek. Je kunt hooguit invullen wat je zou antwoorden. De machine geeft om zichzelf, niet om jou. Of: de machine houdt je in de gaten, om zichzelf.

Je bent in de pijpleiding geweest, de tijd ingevuld,
voorzien van speelgoed en “Scouting voor jongens”
nam je Je gitaar mee om je ma te straffen
je hield niet van school
en je weet dat je niet laat bedotten
Dus welkom bij de machine

Wish You Were Here gaat over het leven als ster. Pink Floyd verwijst naar alle verwachting naar het leven in de rockscene. Maar je kunt haar naar alle kanten uitbreiden: de tv- of filmwereld, de bank- of zakenwereld. Eenmaal in de grote geldmachine is je levensloop de pijplijn naar het bestaan als onderdeel van het systeem dat jou tot product maakt. Syd Barrret moest als afval worden geloosd door de band. De groep kon de ontspoorde gitarist niet meer gebruiken. Het gitaartalent brak ooit los van thuis. Hij paste niet in de sociale leerorde. Dat wordt gevierd met de waardering: you are nobody’s fool. Jaja, totdat je in de muziekmachine wordt opgenomen, en de gek bent van de business. En er gek van wordt.

Welkom mijn zoon, welkom bij de machine
Wat heb je gedroomd?
Het is goed, we zeiden je wat je moest dromen
Je droomde van een grote ster
Hij speelde virtuoos gitaar
Hij at altijd in de Steak Bar
Hij hield ervan om te rijden in zijn Jaguar
Dus welkom bij de machine

Het jetsetleven van de ster is het loon naar werken. Dat het buitenkant is die snel vergaat, dat zeggen de Machinebazen er niet bij. Dat hoeft ook niet. Want de illusie is sterk en de bevrediging komt snel. De doom komt uit. Lekker eten en pronken met dure auto’s, dat is zo ongeveer wat jij overhoudt aan de transactie waarbij de machine jou heeft leeggezogen.


Naar aanleiding van: Pink Floyd, ‘Welcome to the Machine’: CD Wish You Were Here. 1975
Toby Manning, The Rough Guide to Pink Floyd: The Story, The Songs, The Sound. London, Penguin, 2006.

Welcome my son
Welcome to the machine
Where have you been?
It’s alright we know where you’ve been
You’ve been in the pipeline
Filling in time
Provided with toys and scouting for boys
You brought a guitar to punish your ma
And you didn’t like school
And you know you’re nobody’s fool
So welcome to the machine

Welcome my son
Welcome to the machine
What did you dream?
It’s alright we told you what to dream
You dreamed of a big star
He played a mean guitar
He always ate in the Steak Bar
He loved to drive in his Jaguar
So welcome to the machine

Gilmour’s echoing throb renders the machine concept musical (and provides the song rythmic backbone) while sounding for all the world like a giant fan oven, complete with buzzing timer. Fitting across the stereo spectrum between Wright’s steely electronic sound-washes, Gilmour’s acoustic guitar acts as vulnerable human, contrast. (Manning, 206)

Het galmende geklop van Gilmour maakt het concept van de machine muzikaal (en zorgt voor de ritmische ruggengraat van het nummer) terwijl het voor de hele wereld klinkt als een gigantische heteluchtoven, compleet met zoemende timer. Passend in het stereospectrum tussen Wright’s stalen elektronische sound-washes, fungeert Gilmour’s akoestische gitaar als een kwetsbaar menselijk contrast.

Is alles geschreven?

Ik ken Rob van Essen (1963) niet als romancier. Maar hij is meer dan een gelauwerd. Zo won hij in 2019 de Libris Literatuurprijs voor De goede zoon uit. Nu debuteert hij als dichter met Alleen de warme dagen waren echt. Ik keek wat rond bij de afdeling poëzie in Waanders in de Broere (ik kan nog slecht wennen aan de nieuwe eigenraar: Van der Velde Boeken Zwolle). “Op begrafenissen en bij maasverduisteringen zijn mensen op hun best” Dat was een zin die mij bij doorbladeren van de bundel direct opviel. Thuis begon ik de vers aangeschafte bundel te lezen en het openingsgedicht is dit:

Alles was geschreven

alles was geschreven en er daalde
een grote rust neer op de wereld

achter hun bureau vergingen schrijvers
langzaam tot stof dat door achteloze voeten
van huisgenoten over vloeren werd verspreid
en later over straat

met regens stroomde het
via roosters de riolen binnen
waar je soms nog ’s nachts
als je goed luistert niets kan horen

Wat mij erg aanspreekt is de eenvoud bij eerste lezing. Hoewel hoofdletters en leestekens ontbreken, ontrolt zich een herkenbaar verhaaltje in drie strofen.
De eerste strofe zet een weldadige situatie neer. De rust, niet alleen in je eigen woonkamer maar in heel de wereld, is het gevolg van ‘alles wat geschreven is’. Dat een schrijver zo begint, nou ja, vooruit, hij heeft in zoverre een punt dat het woord een grote kracht heeft uitgeoefend in de wereldgeschiedenis. Religieuze tradities beginnen vrijwel alle met een klank, een woord, om niet te zeggen het  Woord. Dat er uiteindelijk rust van komt, dat is een stelling lijkt me, een mening, geen feit. Tenminste tot op heden. Alles is misschien toch nog niet geschreven.

De tweede strofe zoomt in op de verspreiding van wat van overleden schrijvers over is. De creatieve breinen achter de teksten zijn vergaan. Dust to dust, ashes to ashes en, precies gelezen, is het volgens de dichter zo dat de schrijvers zelf verspreid zijn. Hun stof ging mee op de voeten van de huisgenoten. Wat in de kamer geschreven werd, ging zo de hele wereld over.

Totdat er andere krachten dan die van de mens betrokken raken. De regen, het vehikel naar de riolen. Daar lozen wij afval. Het onbruikbare komt daar terecht en vloeit weg, naar het oneindige. Als je bij het eindpunt gaat luisteren is er niets meer te horen. De teksten van de schrijvers zijn uitgewerkt. Zelfs bij goed luisteren komt er niet. Dus dat verklaart de rust uit regel 2.

Uitgewerkte teksten zijn er veel. Ook van romanciers en dichters. Zo bezien is het werkzaam blijven van oeroude teksten een wit wonder.


Naar aanleiding van: Rob van Essen, ‘Alles was geschreven’ In: idem, Alleen de warme dagen waren echt. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2022, 7. Het gedicht dat opent met de zin over de mens op z’n best (Zon en maan, 43)valt in de loop van het vers toch tegen. Eer serie voorbeelden toont aan dat we maar heel kort de ander als lotgenoot herkennen en hoe we dat vertellen aan de nieuwe generatie. Goede start en toch niet… dat heb ik bij meer gedichten van dit debuut.