Het buitenaardse leven, als dat aankomt bij de grens, dan zal ons eerste woord, bij God, toch meer zijn dan een groet met goed of welzijn, moet er niet iets van vrede in, van groen of mens nu wij ons voertuig ongevraagd op hun planeet verhalen lieten leggen?
Been, of liever nog gebeente wil ik zeggen, ik geef het woord hen graag cadeau, want zo begon het ooit bij ons en moet je nu eens zien hoe deze aardse bende draait: verhalen met een hoop lawaai, een strak geplande moord, en brood en wijn, natuurlijk.
Tijdens een tussenstop in de havenstad Ahmaralkesj ontmoet de bemanning van de Cormoran een nieuwe klant, Fergus MacPherson. Hij vraagt hen medicijnen en voedsel te sturen naar mensen in nood in het land. Bernard Prince accepteert de opdracht en dat houdt in dat hij, samen met Barney en Djinn een vreemde vracht aan boord krijgt: een dromedaris en een motor met zijspan. Die spelen een grote rol bij de avonturen die zich voordoen bij deze klus. De hulporganisatie die met de medicijnen en het voedsel gebaat is, blijkt speelbal in het conflict tussen rovers en leger en het past in het Huppenbeeld om het kwaad volop te laten zien: een grillige roverhoofdman, Rahad Sadji (23), en lustig schietende tanks van Ahmed Ali (25, 36), het kan allemaal en gelukkig zijn onze helden redelijk bestand tegen dit geweld. Maar de grootste kracht in het verhaal komt van de zandstorm, en een beetje van de dromedaris.
Op de Herman Huppenwebsite is een beschouwing over de natuur in de Bernard Princeserie te vinden: “… de natuur [is] zo overheersend dat we haar kunnen beschouwen als een personage op zich. Een geweldige manier om het universum van deze eerstegraads avonturenserie binnen te gaan. … Voor Hermann is de natuur geen velden met klaprozen of vredige en rustgevende landschappen. Maar steile kliffen, moerassig terrein, vervormde bomen of bossen met knoestige stronken, hoekige stenen, modder … Deze soms angstaanjagende landschappen worden op de meest realistische manier bedacht. Volgens Hermann zijn ze de uitdrukking van het wereldbeeld.”
Een personage in dit deel is duidelijk Dada, de dromedaris. Wat begint met een haatverhouding met Barney, eindigt in grote liefde tussen beiden. Mopperend gaat de zeeman met het verwenste dier op pad maar als de nood het hoogst is, redt Dada Barney door diens belager neer te trappen. (35,36) Het dier weet blijkbaar zonder rationaliteit het kwaad te detecteren en uit te schakelen. Als ook Bernard Prince en Djinn in het nauw worden gedreven, dan is de zandstorm hun uitredding.
“Hermann vroeg Greg vaak om een interventie van natuurlijke krachten, met name destructieve krachten die buiten de menselijke controle liggen. We realiseren ons dat de werken van mensen kwetsbaar zijn en overgeleverd aan de grillen van de natuur. Bepaalde plaatsen op de wereld bewijzen dat de natuur daar nog maagd is, omdat het menselijk leven daar bijna onmogelijk is. We begrijpen het met onbewoonbare ongerepte bosgebieden, besmet met muggen (De hel van Suong Bay, Guerrilla voor een spook), gigantische uitgestrekte woestijn die door winden van zand wordt geveegd (Brand in de oase) of uitgestrekte koude vlakten zover het oog reikt (De Narren-haven).”
Aan het slot is uiteraard de opdrachtgever tevreden. MacPherson heeft meegewerkt aan het mobiliseren van de reddingsbrigade voor Prince. Hij is in goede handen van een dokter, dokter Raffah, die de zorg heeft voor de vluchtelingen in het kamp. Hij is zo blij met de aangekomen medicijnen dat hij Prince als dank een sigaret aanbiedt. (46) Het waren tijden …
Naar aanleiding van: Hermann & Greg, Bernard Prince 5: Brand in de Oase. Brussel: Le Lombard, 1972. Oorspronkelijke titel: L’Oasis en flammes. ‘Snoeshaan’ (10) en ‘potverkaatje’ (41), de jeugdtaal heeft bepaalde woorden toch terecht achter zich gelaten.
Hoe kan het dat een klarinet mijn zin zo onvermoed gewillig maakt? Intrada slingert lichtjes om het lege glas van gisteren naar volle stemming straks, tussen de mensen. Reserve voel ik niet (en dat noteer ik even), uitbundigheid doet des te meer wat ooit de stemmer heeft beloofd.
Je zal het toch beleven dat zij vandaag verschijnen zal, op de bewondering van tonen zonder tal en dat alleen omdat hij zondagsmorgens opstond om de liefde te bespelen.
Na het bad duw je je ogen in de stof, heel licht, doop ‘m in oogvocht, droog je gezicht. Zo pak je een ruwe handdoek aan.
En na je hals en hart en handen je schouders ingezet. Ik grijp de stugge bovenaan en onder rechts en trek de liefde stevig bij hem in, verzacht wat hard is, doe dood herleven, voel rood vertellen: de doek slaat aandacht om je benen, bemint je tenen, een voor een.