Het leven luistert thuis. We horen
in het laatste licht de meter lopen,
de klokkentoren in de verte, de glimlach
om een kraak dwars door de stilte.
Het voelt hier pluis als overhemd
verglijdt en sjaal de haak omarmt.
Naakt zoek je naar je nachtgoed.
We leggen ons vandaag te ruste
omdat we ooit het ja-woord kusten
en straks het licht van Gods gelaat
ons wekken zal, en kleden.
Ik kon niet anders
Ik kon niet anders dan voldoen,
omhoog naar takken kijken, hoe
spatten zij in bladeren, voor ieder een,
te schudden in de avondkoelte.
Een donkergroen brak los, begon
te vallen voor het mos, met diepe halen
op mijn adem naar het heden, loom
volgde het mijn blik naar landing
in liefde. De tijd gleed uit, morgen
was nog in de maak en ongenoemd
bleef gisteren. De boom zoende mijn rug:
bedankt, zoveel geluk heb je niet vaak.
Was het chagrijn
Was het chagrijn, was het uit nijd,
hoe ook, het nam nogal wat tijd
voor ik de rugpijn welkom heette.
Hij had me plotseling geraakt,
ging zitten, op mijn bil bijna,
en zweeg. Pontificaal.
Ik had hem niet verwacht. Te druk.
En achteraf misschien geluk dat niet
mijn hoofd of zij hem op moest vangen.
Ik sloeg terug met hier een kreet
en daar wat angst, totdat een zalf
zich heel bescheiden uitsprak.
Zij was bereid hem aan te raken
met handen vol verzachting,
en zelfs met hem op pad te gaan,
de dijk op, langs het zwarte water
en later naar de brug, op naar een wolk.
Daar zag ze mij in opgaan.
God zij dank
Mijn vader schreef mijn naam in prachtige letters voor in de delen van de Jack en Sheltieserie. De drie delen staan nog in mijn kast en het moet toch wel z’n vijftig jaar geleden zijn dat ik de boeken kreeg. Piet Prins was de schrijver van christelijke jeugdboeken en ik moet de smaak echt te pakken hebben gekregen in huis. Mijn oudste broer had de delen van Snuf de hond, ik spaarde de andere serie met een hond in de hoofdrol. Ik moet het zeggen: hij kon schrijven. Nog voel ik de vaart in de vertelling, Prins weet een spanning op te bouwen die voor de tienerleeftijd leuk is, en het loopt goed af. God zij dank.
Letterlijk bedoel ik dat, en zo bedoelde Piet Prins het ook. Herman Veenhof schrijft in zijn boek over Piet Jongeling als journalist, politicus en jeugdboekenschrijver: “Jongeling hanteert het recept met drie ingrediënten, zegt hij in 1980: ‘Ten eerste moet het verhaal in heldere en zuivere taal weergegeven worden, dus niet teveel buitenlandse woorden, niet teveel omslachtige zinnen. In de tweede plaats tracht ik in elk boek iets van de hand des Heren te laten zien. Dat de Here gebed wil horen, dat Hij grote krachten kan doen. Ik tracht de klassieke leer van de kerk weer te geven zonder dat het steeds nadrukkelijk gezegd wordt. En er is een groot terrein waarop een hoop gezegd kan worden zonder dogmatiek. Ten derde meen ik ook te moeten boeien. Er moet spanning zonder overspanning zijn.’” (380-81)
De hand des Heren is actief in deel 1 als Jaap Westerbaan zijn geloof in God terugvindt. Hij is uit Nederland afkomstig en van geloof en kerk vervreemd. (11) Maar onder druk van gevaar en avontuur in Australië komt het vertrouwen op God als de Heer die zorgzaam ingrijpt weer terug. “Maar er is de laatste in de geest van Jack Westerbaan iets veranderd. Hij is Gods Hand in zijn leven gaan opmerken. De Here heeft hem in het verre Australië niet vergeten. Sterker dan ooit beseft de Nederlander, hoezeer het onverdiende genade is, dat God nog met hem, afgedwaald verbondskind, te doen wil hebben. Hij vouwt de handen en smeekt zijn hemelse Vader om hulp en uitredding.” (123)
Het is de taal die ik herken. Vroeger leefden wij die wereld en, weet je, het was een warme wereld. Het paste in de hecht verbonden gereformeerde leven met de zondag als geestelijk centrale dag, de dagelijkse Bijbellezing en met name het gebed, het ‘voornaamste van de dankbaarheid die God van de ons eist’ aldus de Heidelbergse Catechismus (zondag 45). Gebeden wordt er dus volop, ook in de Speurtocht naar Sheltie (66, 75-76 bij het onweer!) In deel 3 is Jaap Westerbaan jachtopziener in het katholieke Brabant: “Oom Jaap heeft een auto en ze moeten ’s zondags een half uur rijden om in de kerk te komen.” (7) Ja, want je meldt je uiteraard niet bij de lokale katholieke kerk, maar ook niet bij een (toen nog) Hervormde of synodaal-gereformeerde kerk.
Herman Veenhof laat ook de kritiek horen: “In de bevindelijke pers wordt over de jeugdboeken van Piet Prins ook een kritische noot gekraakt. Mevrouw Sterk-Ten Bosscher beschrijft voor het blad De Reformatorische School in januari 1985 de Sheltie-serie en constateert een ‘automatische verbondsopvatting’. Er wordt gebeden en geloofd, er is uitredding, maar we lezen niets van een daadwerkelijke bekering.’” (379) Toch zal dat de gereformeerde uit de vrijgemaakte zuil nauwelijks hebben geraakt. De bekering toonde zich namelijk, naast de kerkang en het gebed, in de integriteit van het dagelijkse leven. In Sheltie en de smokkelaars is Jaap een man zonder gebreken en in algemene waardering van de omgeving. “Ze ontmoeten op hun wandeling maar een paar mensen, die oom Jaap met veel respekt groeten.” (18)
Het is niet de beste serie van Piet Prins. Het is soms te toevallig of voorspelbaar en de deken van het alles-komt-goedgeloof is verstikkend. In de opvoedende sfeer van die jaren kan ik het begrijpen maar de vervreemding van nu is niet voor niets. Het klopt allemaal te goed. Wie daarvan nog meer wil meemaken, hier tenslotte de beschrijving van de reactie van twee jonge tieners als letterlijk hun graf gegraven wordt: “Koos is wanhopig. Had hij zijn jongere broer maar nooit in dit avontuur betrokken! Nu zullen zij hier samen sterven en hun ouders zullen misschien nimmer gewaar worden, waar ze gebleven zijn. Hij blikt opzij naar Wim. Die heeft zijn handen gevouwen. Zijn gezicht drukt een wonderlijke rust uit. Als hij bespeurt dat Koos naar hem kijkt, glimlacht hij hem vertroostend toe. Koos voelt opeens dat in dit dodelijk uur zijn jongere broer de sterkste is en hij weet ook, waar Wim de kracht vandaan heeft: van Hem die troont hoog boven wolken en zon en wiens eigendom zij zijn in leven en sterven. Hoog boven de wolken en zon en toch ook vlakbij. De storm in het hart van Koos begint te bedaren. Hij ziet omhoog naar de hemel en zendt een woordeloos gebed op tot de Heiland. De bendeleider kijkt wantrouwend naar de gezichten van zijn gevangenen. Hij begrijpt deze rust niet. Hij zal die ook nooit begrijpen. En Sjefke graaft kreunend en zwetend verder aan de kuil, die langzaam dieper wordt.” (152)
Naar aanleiding van: Piet Prins, Jack en sheltie. Met 14 illustraties van Jaap Kramer. Groningen: De Vuurbaak, [1966]
Piet Prins, Speurtocht naar sheltie. Met 9 illustraties van Jaap Kramer. Groningen: De Vuurbaak, [1966]
Piet Prins, Sheltie en de smokkelaars. Met 9 illustraties van Jaap Kramer. Groningen: De Vuurbaak [1972] Het taalgebruik met woorden als ‘karretje’ (voor fiets), ‘enfin’, ‘kornuiten’ en ‘schelm’ moet toch ook voor die tijd als ouderwets geklonken hebben.
Herman Veenhof, Zonder twijfel: Pieter Jongeling (1909-1985); Journalist, Politicus en Prins. Barneveld: De Vuurbaak, 2009.
Voor meer informatie kun je terecht bij de Database voor Nederlandse Literatuur, bij Schrijversinfo en hier.
De meedogenloze woestijn
In dit zesde en voorlaatste deel van Hermanns jongste westernserie trekt het duo Duke en Swift door de helse woestijn van Nevada. Ook de groep Buffalo Soldiers sleept zich er doorheen in de achtervolging van de rebellen Blair en Copeland. Hun voortgang wordt van ver gevolgd door Oakley Oakes, die door zijn vrouw wordt gestuurd om Duke neer te schieten om de dood van hun zoon te wreken. En wij als lezers worden in flashback nader ingelicht over de jonge Morgan Finch. Hij werd door King wordt omgevormd tot een moordenaar genaamd Duke…
Ik was de laatste tijd nogal bezig met bijnamen. In de Bijbel lees je dat personen bewust een bijnaam krijgen: Simon wordt Petrus genoemd en Jozef Barnabas: Rots en Zoon van de Vertroosting. Dat zegt wat en dat zal ook wel het geval geweest zijn met ene Simon, die de Zwarte wordt genoemd (Niger, Handelingen 13,1). Het is nu bijna carnaval en ik begreep dat Zwolle dan Sassendonk heet en uit de voetbal kennen we de Man van Glas. Ik weet niet of Arjan Robbe er blij mee was, net zomin als je blij bent met ‘Bolle’ of ‘De Neus’, denk ik. Maar stel nou dat je bijnaam de Hertog is, of, ik het Engels: Duke.
Morgan Finch heeft de naam gekregen van Mangold, net als Finch een snel schietende moordenaar. Van de broers Finch is het Morgan die na een moordpartij in Chihuahua, Mexico de twijfelachtige eer heeft om de bijnaam overgedragen te krijgen. “Je bent nog te jong om bevelen te geven, maar… Nu ja, ik kan je alleen m’n rang geven. M’n jongens noemden me Duke. Daar was ik trots op. Door die naam ben ik geworden wie ik ben. Ik hoop dat je ‘m met waardigheid zult dragen.” (14)
Duke is zo de schutter geworden walgt van zijn gave om met wapens om te gaan. Maar in deze wereld waar de wet van de sterkste heerst, is dit geschenk ook de enige optie die hem in staat stelt te overleven. Mensen genoeg die met hem willen concurreren. De wapens opgeven zou een heel slecht idee zijn. Nu heeft hij de kans gekregen om goed geld te verdienen en zijn grote liefde te volgen. Peg is Duke’s vriendin, minnaar en vertrouwelinge. Ze is een prostituee in het bordeel van Ogden, daarna Pueblo. Ze droomt van een nieuw leven te beginnen, ver van de bordelen.
En we komen ook Theodore King weer tegen. Als hij in deel 4 voor het eerst opduikt, valt King op als de vervangende vaderfiguur van Morgan Finch. En zijn doodsvijand. De man die zijn mentor was in zijn transformatie naar een koelbloedige moordenaar vertegenwoordigt alles waar Duke een hekel aan heeft. Hij wil niets anders dan dat onderdrukken. Maar zoals King zelf zegt: een zoon kan zijn vader niet doden. King lokt Morgan krachtig naar zich toe met de ontvoering van Peg. Duke heeft haar beloften gedaan en die wil hij tot de hoogste prijs nakomen: “Een belofte, een oude belofte.” (34) Zo is de tocht begonnen en dit deel levert de voorlaatste episode. Hermann neemt de ruimte om de achtergrond nader in te vullen van de verschillende personen. Behalve de overdracht van bijnaam vernemen we ook de oorsprong van de plaats Ogden, het begin van de vete met Mullins en meer over Manolito, de onverwachte zwarte schaduw die wij in deel 4 Mijn laatste gebed tegenkwamen. “…hij werd ooit opgepikt door King om hem ook een moordenaar te maken. Maar terwijl Duke Kings falen belichaamt, belichaamt Manolito zijn succes. Er lijkt een duel op afstand plaats te vinden tussen de twee mannen.” (Hermann-website)
Laten we hopen dat Hermann Huppen en zoon Yves goede gezondheid behouden en deze klasse-serie kan completeren. Het tekenwerk is fraai. We zien de witte woestijn terug zoals wij die ook tegenkwamen in Caatinga. De plot is heerlijk complex, de thematiek karakteristiek Huppen: je kunt niet ontsnappen aan je lot. Zonder het te weten en ondanks zichzelf, is Duke het middelpunt geworden van deze helse machine, aangezet door King en Ogden. “Nu wordt het echt ernst.” (56)
Naar aanleiding van: Hermann & Yves H., Duke, 6: Het spoor voorbij. Brussel: Le Lombard, 2022. Oorspronkelijke titel: Au-delà de la piste, uitgegeven door Éditions Le Lombard. Op de site showt hij de eerste vijf bladzijden al van het laatste deel.
Daar ook deze info: “Het karakter van Duke heeft als belangrijkste referentie de historische figuur van een echte Amerikaanse revolverheld, namelijk de beroemde Doc Holliday. Geboren in Georgia en met zijn tandheelkundediploma op zak, kreeg hij het advies om zich in het westen en het droge klimaat te vestigen om een tuberculose te voorkomen die dreigde te heersen als hij in de hete vochtigheid van het zuidoosten zou blijven. Het was daar dat hij het spel oppakte en zijn opmerkelijk talent voor wapens ontdekte. Hij wordt zo de rechterarm van Wyatt Earp en neemt met laatstgenoemde deel aan het beroemde vuurgevecht van OK Corral. Als Duke in Doc Holliday een historisch model vindt, vindt Peg het in diens vrouw, die ook een prostituee was en bekend staat als Big Nose Kate.” Van wikipedia: In een krantenartikel was Holliday ooit gevraagd of de moorden ooit zijn geweten hadden bezwaard, hij antwoordde (over zijn geweten): “Ik hoestte dat jaren geleden uit samen met mijn longen.” Big Nose Kate, zijn wettelijke vrouw, zei dat ze zich de woorden nog herinnerde die hij sprak nadat hij terugkwam van de O.K. Corral: “Hij kwam terug naar zijn kamer, zat op het bed en zei: “Dat was afschuwelijk – afschuwelijk””