Hommage aan de nederigen

“Tussen het huidige Rijswijk en Overschie gingen de mensen sloten graven. Later groeven of delfden zij zelfs een kanaal, de Delff, dat een lengte had van elf kilometer. Een geweldige prestatie voor die tijd (± 1100) die in onze waterstaatgeschiedenis haar weerga niet vindt.” (10) Met groot enthousiasme schetst A.M. Klinkenberg de situatie in de Middeleeuwen in Holland. Zij wijdt ons in in het leven van Jonckvrouw Ricardis die in 1210 geboren wordt als oudste dochter van graaf Willem I en gravin Aleid van Gelre. Zij kreeg na de dood van haar vader in 1222 de opbrengst van het grondgebied van Delft, Delfland en Pijnacker.

Niet iedereen was destijds zo fortuinlijk. Neem nu Babette. Zij is een jonge vrouw in een arme boerenfamilie op het Franse platteland rond 1100. De feodale structuur van geestelijken, ridders en boeren is alomtegenwoordig en dat domineert de verhoudingen. Hermann Huppen neemt Babette als eerste personage in de stripreeks De Torens van Schemerwoude. Het is fictie, maar gebaseerd op een nauwkeurige kennis van het tijdperk. “Het contrast is aanwezig tussen de heren die oorlog tegen elkaar voerden, op vijandelijk gebied jaagden zonder aandacht te besteden aan de boeren en de velden die ze bebouwden. De boeren werden geconfronteerd met epidemieën, hongersnoden, plunderingen. Hermann presenteert ons de ruwe, zware en primaire middeleeuwen die ongemak en onzekerheid uitdrukken.” (website Hermann)

Ridder Aymar is landloos en nobel. Hij zal in de serie bezig zijn het kasteel van zijn voorouders te heroveren. “De torens van Schemerwoude zijn de schoonste en de hoogste die de christelijke wereld kent,” verzucht hij. (12) Schildknaap Olivier staat hem trouw ter zijde. Maar in dit eerste deel komt Aymar nog niet in het centrum van de vertelling. Het is eerder Germain. Hij werkt mee als metselaar aan de bouw van kathedralen. Hij is verliefd op Babette en zij op hem. Helaas komt het niet tot een romance. Voor beiden loopt het slecht af.

Dat de vader Babette bezwaar heeft tegen de verliefde metselaar is nog tot daar aan toe. Dat Geoffroy, de zoon van kasteelheer Eudes, haar te grazen neemt, dat is veel harder. Tenminste, in onze ogen, maar in het waardensysteem van de Franse middeleeuwen beduidend minder. De ridders grappen in het kasteel over de afwezigheid van Geoffroy: “Ik denk eerder dat hij ergens tussen de hooimijten een hooimeid heeft ontdekt!” (7) Dat is echter een vergissing. Hij wordt dood aangetroffen. Doorboord met z’n eigen lans, tijdens de verkrachting van Babette. Metselaar Germain wordt verdacht en moet een godsoordeel ondergaan: zijn linkerhand in kokend water. (18) Als die in drie dagen geneest zal dat het bewijs van zijn onschuld zijn. Germain komt ten slotte vrij (dankzij ridder Aymar), maar kan dan zijn werk niet meer doen en vervalt tot de bedelstaf. Uiteindelijk komt hij terecht in een groepje dieven die zich voordoen als kermisklanten.

Babette is dan al dood en begraven. Haar vader heeft haar doodgeranseld: “Ze heeft ons in het ongeluk gestort. Ja, ze heeft tegen onze heer Eudes gelogen om de moordenaar van de goede ridder Geoffrey te beschermen! En da’s nog niet alles, Heer,” verklaart de boer op vragen van Aymar,  “ze heeft ons bestolen! … haar bloedeigen familie! We hadden het recht om haar te straffen!” (20) Ridders en boeren hebben elkaar in een ijzeren klem. De heren hadden de boeren nodig en boden  bescherming tegen rondreizende benden. Maar de boeren werden arm gehouden en zo kon de loyaliteit aan de heer leiden tot dodelijk geweld tegen eigen vlees en bloed.

Je kunt dit alleen maar met lichte afschuw lezen. De serie heeft vaart, kent fraai tekenwerk en heeft boeiende karakters, onder wie een keur aan vrouwen. Naast Babette zien we de vrouw van heer Eudes, zeg maar de Ricardis in Hermanns middeleeuwen. Zij onttrekt zich aan de mannenwereld (7-8) en ziet meer dan gewone aandacht voor Aymar stuk lopen na de dood van nog een zoon. (29) De wasvrouw en haar meiden hebben een lagere positie, maar wel meer vrijheid dan het boerenmeisje. (40) Het meest vrij zijn de acrobaten. Alda en de clowns hebben hun lot in eigen hand al riskeren zij  als dieven voortdurend diezelfde vrijheid. Toch vormen ook zij een integrerend onderdeel in het maatschappelijk waardensysteem dat we achter ons gelaten. Wij zitten niet meer opgesloten in de standen met de spijkerharde hiërarchieën. Hermann tekent vanuit de huidige tijd de wereld van toen en hij wil er wat mee zeggen. Hij noemt niet voor niets dit eerste deel van een nieuwe stripserie naar dit meisje: “Het is ongetwijfeld voor het eerst dat ik de thematiek van een vrouw als slachtoffer van een domme machomaatschappij gebruikte. Ik voelde een vorm van medelijden voor de vrouw als slachtoffer van die sociale orde. Ik heb het onderwerp sindsdien vaak ter sprake gebracht. Hoewel het personage heel snel uit het verhaal verdwijnt, wilde ik haar naam aan het album geven. Het is een soort hommage aan de nederigen, de genegeerden in het verhaal. Ik wilde geen typisch ronkende titels van ridderverhalen.” (Helden en koeien).


Naar aanleiding van: Hermann, Babette (De Torens van Schemerwoude 1)2. Zelhem: Arboris, 1989. Oorspronkelijk in het Frans gepubliceerd in 1984. Scenario en tekeningen van Hermann, inkleuring door Fraymont.
Hermann, Helden & Koeien. Zeldegem, Saga uitgaven, 2014.
A.M. Klinkenberg, “Jonckvrouw Ricardis, ca. 1210-1262.” In: Aafje Meijer-Schaap, Siena Mulder-Koster, Joke Krul, Hildegard van Rossum-Poelmann (red.), Delftse vrouwen van vroeger door Delftse vrouwen van nu.3 Delft: Vrouwen Organisatie & Coördinatie Delft, 1996, 9-15

Old Pa Anderson

Pa Anderson gaat wat drinken in het Colored Cafe. Hij loopt even naar achteren en maakt een snelle wip met Louise, een vrouw uit de buurt die daar bedient. “Ah, daar ben je,” zegt ma Anderson als hij thuiskomt, “wel, waar hing je nu weer uit?” (7) Hij zegt niets en zij mompelt: laat maar, regel het later maar met de lieve Heer. Als kort daarna ma Anderson sterft weet heel de zwarte gemeenschap: zij is gestorven van verdriet. Pa is ook verdrietig. Zij hadden ooit de zorg op zich genomen van kleindochter Lizzie. Maar zij verdween acht jaar geleden, zonder een spoor na te laten.

Buzz Cobbs is agent in de stad. Hij heeft in een blanke kroeg een biertje gedaan. Hij haat zwarten. “Ze hebben een flink lesje nodig. Ze moeten hun plaats weer kennen, net als vroeger.” (9) Onderweg naar huis dwingt hij een jong zwart meisje bij hem in te stappen. Hij misbruikt haar en stuurt haar met dreigementen weg. Thuis gekomen commandeert hij z’n vrouw om eten te maken. Buzz is een machtswellusteling. Als agent kan hij dat dagelijks vieren.

We schrijven Mississippi, 1952. Hermann en Yves H. hebben de maatschappelijke rassensegregatie gekozen voor een one-shot in de Lombardserie Getekend: Old Pa Anderson. “Aan de rassenscheiding kwam officieel een einde in 1954,” schrijft Yves. H in het nawoord met getuigenissen en schokkende foto’s, “na de uitspraak van het hooggerechtshof in de zaak Brown vs. Board. Daarin werd bepaald dat segregatie onwettig was in het openbare schoolsysteem van de VS. De apartheid doofde langzaam uit, maar werd in het zuiden nog twee decennia afgeremd door reactionaire krachten. Dat neemt niet weg dat ook vandaag nog de facto rassenscheiding bestaat. Vooral in residentiele wijken…” Zo, dit duo heeft in 2016 een actuele boodschap met deze strip. En dan gaat het er  natuurlijk ruig aan toe in het Huppenuniversum. Geweld roept geweld op en uiteindelijk verliezers, alleen maar verliezers.

Pa Anderson heeft niets meer te verliezen na de dood van zijn vrouw. Zijn dochter was al gestorven, zijn kleindochter verdwenen, nu zijn geliefde. Als hij dan van vriend Otis een aanwijzing krijgt voor nieuwe informatie over het drama van acht jaar geleden, is elke rem verdwenen. Louise weet dat Lizzie door drie man in een auto werd gedwongen en een van hen was Dixie die werkt in garage Tulsa. De nacht valt en als de ochtend aanbreekt is Dixie met een honkbalknuppel doodgeslagen. Hij heeft dan de verkrachting en moord bekend en de namen van de twee anderen genoemd: Buzz en Chip Cobbs. Chip komt om door een kogel (en zijn vrouw ook) en Old Pa laat zich bij Otis en Emma oplappen om ook de laatste dader te pakken: Buzz. De officiële macht laat het lopen. Een bende blanke mannen maakt jacht op de ontketende grootvader en lyncht hem ten slotte met plezier. Hij druipt nog van het bloed als we het zicht weer hebben op het Colored Cafe met de hond op de weg. Daar begon het verhaal. Het leven gaat door.

Terecht brengt de scenarist het geloof van de zwarte gemeenschap in beeld. Het hoort bij hun standaardvocabulaire en is als vanzelfsprekend in het gewone leven verweven. “Ik vind het verschrikkelijk wat er met uw kleindochter gebeurd is, maar… ik kan alleen maar voor haar bidden.” (Louise, 22, zie ook Emma 46-47). Aan het einde van het verhaal vertelt de zwarte dominee Tissier het verhaal over pa en ma Anderson.
In deze wereld is God niet degene die de situatie verandert. Hermann breekt zich het hoofd niet over de aanwezigheid van God. Ik wel en zie Hem in de Lizzies van deze wereld en in al die getroebleerde schepselen, tot en met de verrotte Buzz toe. Schuld van mensen wordt niet gedelgd met tegengeweld. Dat is het grote gelijk van Hermann. Er is geen uitzicht, alleen maar verdoofd doorgaan. Het leren omgaan met diversiteit en het verwerken van onrecht blijft stukwerk. Deze schepping hangt scheef in haar voegen. De enige die haar recht kan zetten is God zelf. Dat deed Hij toen Hij zei: ik beken schuld. Ik heb het gedaan, hang Mij maar op.
En zo geschiedde.


Naar aanleiding van: Hermann en Yves H., Old Pa Anderson. (Serie: Getekend). Brussel: Lombard, 2016. De oorspronkelijk Franstalige versie werd gepubliceerd in datzelfde jaar. Klik hier voor een korte presentatiefilm van de strip met oude filmbeelden uit het leven van zwart Amerika destijds.

Een hand als de hemel

Anders zijn is levensgevaarlijk. Het is merkwaardig dat ik het kan schrijven en we niet heel lang hoeven nadenken om te snappen dat het waar is. Racisme is een duidelijk voorbeeld. Blanken vernederden zwarten en aarzelden niet sommigen te lynchen. Homoseksualiteit is ook een vorm van gevaarlijk anders zijn, of Jood. De geschiedenis bewijst het en de kunst verbeeldt het.

Dit voorjaar verscheen de vertaling van Kleine handen, een novelle van de Spaanse auteur Andrés Barba (Madrid, 1975). Het begint en eindigt met de dood. “Haar vader was op slag dood, haar moeder overleed in het ziekenhuis.” Dat is de eerste zin. De alwetende verteller laat ons weten dat Marina het ongeluk overleefde. Zij was met haar ouders onderweg, haar moeder zei nog ‘Niet inhalen nu.’ Toen volgde de verschrikkelijke klap. Als haar verwondingen geheeld zijn gaat zij maanden later naar een weeshuis. Van overige familie is in het verhaal geen sprake. Barba neemt ons mee in de leefwereld van een zevenjarig meisje die haar plek moet vinden in een compleet nieuwe omgeving: nieuw huis, nieuwe volwassenen en vooral een nieuwe meidengroep. Zullen zij haar accepteren?

In bijzonder proza komen we bij het noodlottige antwoord. Ook de taal is niet meer wat zij geweest is. “Ze wachtten tot de woorden zouden doordringen. Maar het meisje huilt niet, stort niet in, reageert niet. Het meisje bevindt zich nog steeds aan de rand van de woorden. Of misschien was het alleen maar haar verbeeldingskracht, die tot nu toe gescheiden had gehouden wat op geen enkele manier verenigd kon worden.” (16) Is er taal voor dit verlies? De psychologe kiest voor non-verbaal, tekenen en vooral voor de pop. “Het was een kleine, compacte pop. De psychologe gaf haar die om voor eens en altijd een echt meisje van haar te maken.” (20) Maar dat pakt anders uit. Marina noemt haar pop Marina. In het begin moet het haar helpen om het verleden beter te zien. Maar als Marina in de groep angst en vervreemding oproept is de pop het eerste slachtoffer; en voorbode voor wat komt.

De korte roman kent drie delen. In deel 2 en 3 schakelt de auteur tussen de alwetende verteller en het wij-perspectief van de groep weesmeisjes. In retroperspectief vertellen zij hoe het ging: “…in het begin waren we niet bang.” (32, zie ook 82) Heel mooi neemt het verhaal ons mee naar de aantrekkingskracht en het vreeswekkende van iemand die anders is. Marina heeft iets onhanteerbaars meegemaakt, iets unieks dat moeilijk in gewoon leven te passen is. Dat zij eens in Disneyland was, is nog tot daaraan toe, dat boeit, maar dat zij een litteken heeft van het ongeluk, dat stoot af.

Gaandeweg wordt de angst omgezet in geweld tegen Marina. De pop wordt stukgemaakt. “Rot dan maar op,” zeggen de meisjes tegen haar. “Dit is het moment waarop Marina iets inziet: Ik ben anders. Zoals elk inzicht overstijgt ook dit inzicht de schematische werkelijkheid waar het uit voortkomt, het rijst op uit het slijk van de realiteit, maar reeds gevormd, rond en onweerlegbaar, iets wat er altijd al was: Ik ben anders.” (63) Marina gaat de strijd aan. “Dan zat er niets anders op dan de meisjes haar wil op te leggen.” Heel treffend neemt zij het besluit om niet meer te eten. Dat is innerlijke controle en aanzien in de groep. (65, ik moest aan Noa Pothoven denken en haar anorexia als wapen tegen een gewelddadig trauma) Daarna gaat zij de groep regeren, streng beheersen. In de nacht wordt steeds een van hen tot pop geschminkt en als zodanig behandelt. Maar de meisjes slaan terug: ‘hoer!’ staat er op een ochtend op haar tafel geschreven.

Is het slechtheid, is het onmacht? Verlangen én weerzin bespringt hen. En Marina wil niets liever dan contact, hoe bazig zij ook wordt. De climax is de kwetsbare scene over het aanraken van het litteken. Marina is apart met een van de meisjes. (68v) Zij ontbloot haar schouder en schuift dichterbij. Isolement roept huidhonger op, zij wil contact, fysiek. “’Raak me aan,’ fluisterde ze. Maar het meisje rende weg. Ze hoorde hoe haar voetstappen zich razendsnel verwijderden in de tuin, en even klonken alle geluiden gedempt. In de verte waren de stemmen van de spelende meisjes hoorbaar, maar het liedje paste niet langer bij het ritme van het touwtjespringen, het versnelde als een wilde dans, hun stemmen werden steeds scherper, steeds scheller, bijna onmenselijk. Toen verloor ze het bewustzijn.” (73)

God komt nauwelijks ter sprake. Maar op dit moment zegt de verteller dat Marina de aanraking wilde als een onmogelijk verlangen, “…alsof de hand van het meisje de hemel was en zij hoopte dat die op haar neer zou dalen.” (71) Maar dat doet de hemel dus niet. De schade is onherstelbaar. De verbinding wordt niet gemaakt. Twee volwassenen brengen haar naar binnen. De dokter wordt erbij gehaald en constateert een lichte bloedarmoede. Wat een misser. Dan loopt het vervolgens snel  slecht af.

Het slotdeel is geschreven in de wij-vorm. De meisjes vragen zich af hoe het zo gekomen is. “Wie begon er? We voelden alleen nog maar woede.” (108) Als die is uitgeraasd zitten zij om het stille lichaam heen ‘vervuld van dankbaarheid en blijdschap’. Het andere is weggewerkt. De eenheid is hersteld.


Naar aanleiding van: Andrés Barba, Kleine handen. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020. (Oorspronkelijke titel: Las manos pequeñas, uitgegeven door Editorial Anagrama, Barcelona, vertaald door Irene van de Mheen en Jos Kockelkoren)

In de tuin voor het weeshuis staat een beeld van Sint-Anna. Volgens de christelijke traditie was zij gehuwd met Joachim, welgesteld en kinderloos. Als door een wonder krijgen zij toch een dochter.

Ton Brandenbarg, “St.-Anna en haar familie: De Anna-verering in verband met opvattingen over huwelijk en gezin in de vroeg-moderne tijd.” In: Petty Bange, et al. (samenst.), Tussen heks en heilige: Het vrouwbeeld op de drempel van de moderne tijd, 15de/16de eeuw. Nijmegen: SUN; Nijmeegs Museum ‘Commanderie van Sint-Jan’, 1985, 101-127.

“Het verhaal komt in grote lijnen hierop neer. Joachim, een rijk en godvruchtig man uit de stam Juda en het koninklijk geslacht van David, huwt met de vrome maagd Anna uit Bethlehem. Ze verdelen hun goederen steeds in drie delen: een deel is voor de tempel en de tempeldienaren, het andere deel is voor de weduwen, wezen en armen, het derde deel is voor eigen gebruik. Twintig jaar lang blijft hun huwelijk zonder kinderen. Tijdens het feest van de tempelvernieuwing weigert de dienstdoende priester, Ruben of Issaschar geheten, op grove wijze het offer van Joachim te aanvaarden omdat hij geen nageslacht heeft. Diep vernederd trekt Joachim zich terug bij zijn herders. Intussen rouwt Anna om haar verdwenen echtgenoot en haar onvruchtbaarheid. In haar diepste verdriet verschijnt plotseling een engel die uitlegt dat God een bedoeling heeft met het toesluiten van haar moederschoot. Ze zal namelijk op hoge leeftijd nog een dochter baren die als maagd de Verlosser zal voortbrengen. Joachim krijgt van de engel de boodschap dat hij terug moet keren naar zijn vrouw, omdat God een wending zal geven aan zijn lot. Als teken zullen de beide echtelieden elkaar treffen bij de Gouden Poort van Jeruzalem. Aldus geschiedt en na negen maanden wordt Maria geboren.” (104)

In de roman heeft het standbeeld een nogal dubbel karakter. “Van een afstand zag ze er verzoenend uit. Uitnodigend spreidde ze haar armen, slanke moederarmen en toch zwart en onontkoombaar. De uitdrukking op haar gezicht zag je pas goed als je vlak voor haar stond, dan leek het eerder die van een meisje, een kinderlijke uitdrukking die door de ouderdom en zwartheid van het beeld werd tegengesproken. Een kinderlijk oud vrouwtje.” (25, zie ook 31, 34-35, 44, 48, 50, 72)

Karakter

Als je in je vak met een zeker gebrek aan talent of techniek doorzet en goed presteert, dan win je op karakter. Je toont geen karakter als je niet doorzet. Karakter, we noemen het een positieve waarde. Jacob Willem Katadreuffe is een voorbeeld van een jongeman bij wie de keerzijde aan het licht komt. Onverzettelijkheid leidt tot verminking, het opbreken van relaties, tot de meest belangrijke toe, die met vader en moeder.

Katadreuffe is de onvergetelijke naam uit de canon van de Nederlandse literatuur, de hoofdpersoon uit de roman Karakter van F. Bordewijk. “Het meisje Joba Katadreuffe had bij de ongehuwde Dreverhaven een korte tijd gediend, toen was hij bezweken voor haar onschuldig schoon, en zij voor zijn kracht. Hij was niet een man om te bezwijken, hij was een kerel van graniet, met een hart slechts in letterlijke zin.” (7) Dat is taal, kristalhelder. Arend Barend Dreverhaven heeft geen hart voor mensen. De verhalen over de deurwaarder getuigen ervan. Hij zet gezinnen hardhandig op straat en straalt voortdurend uit dat hij het leven onder controle heeft. Joba is ook hard. Zij is dan weliswaar bezweken voor zijn kracht, maar dat was dan ook de enige keer. Zij weigert huwelijksaanzoeken, zij weigert financiële bijstand, zij weigert zich door ook maar iemand te laten imponeren. Zeker niet door Dreverhaven. “Alles of niets, zei hij. Het was de slotsom van zijn overdenking. Want hij had zijn zoon kunnen erkennen, maar hij had het niet gewild, omdat ‘zij’ hem niet had willen huwen. Geen middenweg, alles of niets.” (231) Gespierde taal. Vorm en inhoud zijn een.

Als je opgroeit in het spanningsveld van deze twee karakters, wat doet dat met je? Jacob Willem krijgt van zijn moeder maar weinig over zijn vader te horen en dat zegt al veel. Zij voedt hem op tot zelfstandigheid en tot strijd. Want gaandeweg wordt het een verslag van een jongen doodvermoeiend slag moet leveren om zichzelf te redden. De meest gewone mens in zijn omgeving is Jan Maan, kostganger bij zijn moeder. De rest, ook Stroomkoning en de types op kantoor zijn zo vreemd als hun namen al klinken.

Ik was toch weer verrast door het slot. Het hele boek lang volg je de schermutselingen tussen vader en zoon. Drie keer je zoon tot faillissement drijven en tenslotte pogen hem buiten de orde der advocaten te houden. Geweldig hoe de zoon steeds die strijd manmoedig aangaat en daarmee in feite bewondering voor zijn vader ten toon spreidt: “Na het verhaal van het beslag voelde hij zich trots op zijn vader, hij liet daarvan niets merken, hij verborg zijn gevoelens goed, maar hij voelde zich trots en hij dacht dat van zulk een man ook zoiets te verwachten was.” (74) Het is op dit punt dat de roman z’n titel waarmaakt. In gesprek met zijn vader zegt Katadreuffe: “Ja, ik wil u trotseren. Als u mij daartoe in de gelegenheid stelt dan wil ik het tegen u opnemen. Drevenhaven sloot de ogen opnieuw. Dat was ras, die jongen toonde karakter.” (143, zie ook 193)

Waar de jonge Katadreuffe denkt dat zijn vader hem al zijn leven lang tegenwerkt, zegt deze aan het slot dat hij juist heeft meegewerkt (279). Dat treft Katadreuffe midscheeps. Maar wij als lezers waren al ingelicht. Tegen Joba had Dreverhaven het ons al geopenbaard: “Bij God, zei hij, en zijn toon was op irreële wijze plechtig, ik zal hem wurgen, ik wurg hem voor negen tienden, en dat éne tiende dat ik hem laat, dat kleine beetje asem zal hem groot maken, hij zal groot worden, hij zal, bij God, groot worden!” (229)

Toch is dat nog niet de grootste klap. Die komt namelijk niet van zijn vader, maar van zijn moeder. Nadat Katadreuffe voorgoed afscheid genomen heeft van zijn vader, gaat hij naar zijn moeder. Alleen Jan Maan is thuis, moeder is even weg. Hij ontdekt bij toeval haar spaarbankboekje en ontdekt dat zij elk bedrag waarmee hij haar had ondersteund, had gereserveerd… voor hem. Ook van hem weigerde zij dus ook maar iets. Dat doet letterlijk de deur dicht.

“Hij legde het boekje weer in de mand, hij stond op, een verblinding kwam voor zijn ogen, hij trad aan het raam. Het testament, onwettig, ongeldig, onnodig. Het sublieme testament.
Verdomd, zei hij hees.
Want een man, in ontroering, huilt niet, hij vloekt.” (282)
Hij verlaat het pand en trekt de voordeur achter zich dicht, ‘in het slot’.

Ik kreeg deze roman met Sinterklaas 1978. Ik herinner me dat ik het toen al een indrukwekkend boek vond. Nu des te meer. Hulp vragen en je laten helpen zijn essentiële onderdelen van het sociale leven. Dat heb ik intussen geleerd. Wie dat nalaat beschadigt zichzelf en anderen. Ton Anbeek vertelt in zijn boek over de geschiedenis van de Nederlandse literatuur hoe Bordewijk hier het thema aan de orde stelt van ‘tucht die tot verminking voert’: “Vergeleken met dit feest met de taal is Bordewijks meest bekende roman, Karakter (1937) veel soberder. Maar opnieuw wordt hier de schijnbare zakelijkheid ondermijnd door de beeldspraak: al op de eerste bladzij komen we een ‘kerel van graniet’ tegen. Opnieuw is het thema de tucht die tot verminking voert: in dit geval de zelftucht van de jonge Katadreuffe die leidt tot het afsnijden van zijn meer menselijke kanten: iets wat hem op het eind van het boek tot grote droefheid voert. Daarmee toont de thematiek van Bordewijks werk een opmerkelijke samenhang, door de auteur als volgt verwoord: ‘Van mijn romans, groot en klein, meen ik dit te mogen zeggen: een ondeugd of de overdrijving van een deugd, of schoon niet zonder een zekere indrukwekkendheid, voert uiteindelijk naar den ondergang.’” (164)


Naar aanleiding van: F. Bordewijk, Karakter.19 ’s Gravenhage/Rotterdam: Nijgh en Van Ditmar, 1977. Hij droeg het boek op aan zijn kinderen Nina en Robert.
Ton Anbeek, Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885 – 1985. Amsterdam: Arbeiderspers, 41996.

Beter dan vandaag

Als ik op bladzijde 304 ben aangekomen, roep ik: “Eindelijk!” Het hoofdstuk heet ‘Aanranding’. Noa Pothoven vertelt eindelijk wat er gebeurd is toen ze elf en twaalf jaar was. Vijf jaren heeft ze uit schaamte gezwegen om de mannen die haar misbruikten en verkrachtten. Nu eindelijk komt ze ermee voor de draad: “Ineens gebeurt het. Na het vijf jaar voor me te hebben gehouden, rolt het uit mijn mond. Ik ben even verbaasd van mijzelf.”

Ik heb haar boek Winnen of Leren met groeiende betrokkenheid gelezen. De eerste hoofdstukken waren verontrustend. Dat Noa weinig eet en soms sondevoeding moet krijgen, is niet prettig. Maar ik voelde het draaien in mijn maag toen ze schreef over het snijden in haar armen. Ik legde het boek even weg. Toch weer verder. Ik werd met deernis vervuld over die akelige stem van de anorexia. Steeds weer die negatieve beoordeling, dat uitschelden. Zij heeft al vroeg in het boek verteld hoe zij tijdens een hardlooprondje door twee mannen te grazen werd genomen. Het is verschrikkelijk om te lezen, ze laat maar weinig aan de verbeelding over. Vanaf dat moment hoop je maar dat ze er met iemand over gaat praten. Haar ouders, de hulpverleners, ze moeten het toch weten, zo alleen snap je toch hoe het eetgedrag en het snijden manieren zijn om te dealen met de chaos in haar hoofd en (her)beleving. Ze zwijgt maar en zij zwijgt maar.

Het wordt dan een hele klus om het boek uit te krijgen. Maar tegelijk raakte ik steeds meer betrokken bij Noa en alle mensen om haar heen. Vaak keek ik hoeveel bladzijden ik nog moest. Ik besef dat het voor Noa in extremo geldt: wanneer is dit afgelopen? Dat is de vraag die steeds duidelijker wordt. Medicijnen, gesprekken, opnames, het helpt allemaal nauwelijks verder. Soms zijn er even momenten van verademing – God zij dank voor de cavia’s, voor Lieve, Mandy en Roland en zo nog wat mensen. Maar wat een verdriet voor alle mensen die hopen op vooruitgang en het toch niet vinden. Nadat het verhaal over de aanranding en verkrachting out in the open gekomen is, wordt het alleen maar erger. Zij krijgt herbelevingen, ziet de mannen steeds weer verschijnen. Dit is psychotisch en gaandeweg begin je te snappen dat zij er helemaal klaar mee is.

Hoe is dit voor haar vader en moeder? Ik begon me met hen te identificeren. Wat een verdriet, wat een machteloosheid, wat een zoektocht naar hoop. Op een gegeven moment hield ik het niet meer droog. Lees even mee: “Na een tijdje komt papa de kamer binnenlopen, hij heeft me een paar dagen niet gezien. Als hij me aankijkt, begint hij te huilen. Ik schrik me kapot, en weet niet echt wat ik moet doen. ‘Noa, je bent vel over been, kijk dan naar jezelf…,’ huilt hij. ‘Het komt wel goed,’ probeer ik hem te sussen. Ik geef hem een kus op zijn hoofd. ‘Nee, het komt niet goed als je zo doorgaat….” (342)

Op 2 juni 2019 overleed Noa Pothoven. Zeventien jaar oud. Zij is gestopt met eten. Van euthanasie in de strikte zin is geen sprake. Dat was wel een van de opties in de loop van de tijd. Alle lof voor kinder- en jeugdpsychiater Roland Verdouw. Hij maakt het bespreekbaar. Dat helpt Noa. Heel treffend citeert zij de spreuk van Loesje: Euthanasie: Als laatste hoop is er de hoop op geen toekomst. (355) Ik geloof dat onze Schepper leven geeft, en dat Hij leven neemt. Ik geloof in de zin van het lijden en verzachting ervan door onbaatzuchtige liefde. Ik geloof in een gebroken werkelijkheid als de realiteit waarin God zichtbaar wordt in de lijdende mens. Christus kan opnieuw gekruisigd worden (Hebreeën 6,6), kan Hij niet ook opnieuw vrijwillig sterven? In 2018 wees de Levenseindekliniek haar verzoek af. Zij vonden dat zij de traumabehandeling moest afronden. “Ik geef therapie nog één laatste kans,” schrijft Noa,  “Als het aanslaat, zal ik daar heel blij mee zijn. Wie weet wat er dan allemaal kan gebeuren. Zo niet, dan is dat verdrietig. Maar dan heb ik er wel álles aan gedaan om beter te worden, en kan ik gaan. Weg van de pijn, weg van de wereld. Dan zorg ik voor de eeuwige rust.”
Het boek heeft een dus open einde. Dat is mooi, net als de titel mooi is. Winnen of leren, zij heeft dat opgepikt van ene Sam: “Noa, er is geen falen. Alleen maar als je opgeeft. Maar als je iets in jouw ogen niet goed doet, zie ik dat als leren. Overal kun je iets van leren. Dus je wint of je leert, je verliest nooit.” (69-70)

Dit jonge, begaafde, gevoelige meisje werd op kapot gemaakt door jongens en mannen. Zij zouden dit boek verplicht moeten lezen, tijdens de straf die zij verdienen. Helaas blijkt nergens dat bekend is geworden wie de daders zijn en of zij verantwoordelijk worden gehouden voor hun misdaad. Noa vertelt over zichzelf, met een groot schrijftalent. Zij heeft alles wat in haar was gebruikt om deze misdaad te hanteren. Wat een moed. Met diep respect denk ik aan alle mensen die om haar heen hebben gestaan, geleefd, gevoeld. “Liefde is soms ook loslaten.” (371) Zo is het.
Het boek eindigt met haar korte gedicht, ontroerend:

Veertje
Vlieg je weg
Even heel hoog
Geen dalen meer
Tot we ergens samenkomen
Hoog of laag
Ergens waar het beter wordt
Beter dan vandaag
(373)

De God van alle barmhartigheid zal haar hartelijk welkom heten.

Naar aanleiding van: Noa Pothoven, Winnen of Leren: Op jonge leeftijd (over)leven met PTSS: depressiviteit, anorexia en zelfbeschadiging. Soest: Boekscout, 2018. Klik hier voor een interview met haar bij de presentatie van haar boek.

Roland Verdouw is kinder- en jeugdpsychiater. Hij heeft haar behandeld en schreef het voorwoord: “Kintsukuroi is in de Japanse cultuur een eeuwenoude techniek waarmee geprobeerd wordt om porselein dat gebroken is repareren. De breuken worden uitvergroot door ze op te vullen met goudlijm. Ze geloven dat wanneer iets is beschadigd, het een geschiedenis heeft en daardoor mooier wordt. Onze geschiedenis laat sporen na in ons hart, lichaam en ziel. Zij getuigen van alles wat we beleven. De kunst bestaat erin om de barsten en scheuren met ‘goud’ te vullen. Littekens van goud, omdat juist die ons sterker en mooier maken.” (9)

“Als ziekte echter expressie is van het lijden van deze tegenwoordige tijd, waarin wij deel hebben aan het lijden van Christus, dan mogen wij Hem ook navolgen in de overgave. We mogen zoeken naar de andere weg, maar als de Vader van ons vraagt om het lijden achter Hem aan te dragen, dan zeggen we ook dat het zo goed is, dat die weg ook door zijn Zoon is gegaan. Dan werken we zolang het dag is en bevelen onze geest in Gods hand als de tijd daarvoor gekomen is. Ziekte is niet de duivel in eigen persoon als personificatie van het Nichtige, maar ziekte is de weg van strijd en zorgen in de gemeenschap met Christus, en als de krachten ons begeven, dan mogen we ook eenmaal zeggen: ‘Het is goed geweest.’ Er is niet nóg een chemotherapie nodig en niet nóg een serie onderzoeken. Ik hoef ook mijn lot niet in eigen hand te nemen, maar ‘ik kan gaan slapen zonder zorgen, want slapend kom ik bij  u thuis.’” (LvK Psalm 4:3; Dr. A van de Beek, Een lichtkring om het kruis, 418-419)