Dromen met Nick

Zachtjes tikt de regen op m’n zolderraam,
‘t ritme van de eenzaamheid.
Die regen zegt wij waren zo gelukkig saam,
maar nu is dat verleden tijd.

Onvergetelijke tekst, gezongen door Rob de Nijs in 1963. De regen vertelt ons iets. Mij spreekt de blomme een tale, dichtte Guido Gezelle in de 19e eeuw. Zo werkt dat bij kinderen in de magische fase, sterker dan bij volwassenen. Daar aangekomen is het niet zo gemakkelijk is om de openheid voor de fantasie voorbij de rationele orde terug te halen.

Hermann Huppen laat het ons zien door Nick. Het jongetje van 8 jaar zit in zijn pyjama. Het is bedtijd, buiten wordt het donker. Hij oefent nog even een menuet van Bach op de dwarsfluit. Als hij het raam open doet waait de muziekstandaard met bladmuziek om, want er hangt onweer boven de stad. Eenmaal in slaap komt Nick Filarmo tegen en samen gaan zij op zoek naar muziek. Dat zal blijken een groot dierenorkest te zijn dat Filarmo zal gaan dirigeren… maar de regen voorkomt de uitvoering. De wolken staan tegen de einder al weer ingetekend. (43) Het verhaal sluit af met Nick die, wakker geworden, de ramen dicht doet om de regen buiten te sluiten.

Maar voordat we zover zijn hebben we de meest wonderlijke figuren langs zien komen. Filarmo citeert Kafka, Mozart, Nietzsche, Goethe en Egmond en Hoorn maar het lukt steeds niet de juiste toon te treffen en de harmonie te vinden. Hermann brengt met humor een hommage aan M.C. Escher en de trap die nooit ophoudt. (32, 34-36) Zijn tekenstijl is helder en vol kleur, schaduwpartijen ontbreken. Maar de wereld is een doolhof en het verhaal is wonderlijk gestoord: alle normale menselijke ordeningen lopen volstrekt door elkaar heen. Op één moment is Nick een beetje bang voor Filarmo (29), maar Hermann houdt zich in. Wie de andere stripseries van deze tekenaar kent, weet hoe hij over de dingen denkt. De achterkaft is onomwonden: “Hermann beweerde in een interview uit 1993 dat 85% van de mensheid onbetrouwbaar is en die bestaat uit mensen die alleen maar wachten op het geschikte moment om je beroven. Hij sprak zich niet bijster juichend uit over de evolutie van de mensheid. Net daarom vormen de dromerige avonturen van Nick een atypisch hoofdstukje in het realistische en rauwe oeuvre van de stripmaker.”

Het zal niet voor niets zijn dat in de eerste verhalen van Nick meneer Bang de tegenspeler is. Hij wil Nick en de dieren in de kooi krijgen en houden. Als Nick zich verzet en de vieren vrij maakt of houdt, ontploft de meneer van woede: Bang! Met de dieren is er dan een moment van vrede en zien we Nick tenslotte weer in zijn bed terug (of er net uit gevallen). Want daar gebeurt het, in de dromen. Vader en moeder roepen, zelf onzichtbaar, steeds vanuit de kamer dat de jongen moet gaan slapen. Als hij dat doet, komt alles tot leven. Ik heb mijn dromen nooit bijgehouden, maar dat het een wonderlijk ongeordend geheel is, is helder. Dat er veel angst in verborgen ligt, dat is ook waar. Dat de angst in een dreigende complexe wereld overwonnen wordt door vindingrijkheid en samenwerking, dat is typisch de boodschap van Hermann in heel zijn werk. Zo atypisch is de Nick-serie niet.

In 1991 kwam Michel Van Roye, wethouder van openbare ruimte en het leefmilieu van de stad Brussel, samen met het Belgisch StripCentrum, op het idee om een stripparcours te maken. Zo kun je wandelen langs wanden en muren met stripafbeeldingen. Uit Hermanns werk viel de eer te beurt aan Nick en zijn dierenvrienden. Het fresco is vanaf oktober 1999 zichtbaar op de hoek van de Rue de Senne en de Rue des Fabriques, in een buitenwijk van Brussel.


Naar aanleiding van: Hermann, Hee Nick! Droom je? Integraal. Zeldegem: Saga, 2017. Scenario van Morphée (pseudoniem Philippe Vandooren, de zwager van Hermann). Inkleuringen: Carla en Vittorio Leonardo.

De serie verscheen tussen 1980 en 1983. “Helaas was het universum te ongebruikelijk en vond de serie zijn publiek niet. Vooraf gepubliceerd in de Robbedoes-krant klampte het jonge publiek zich niet vast aan dit dromerige, poëtische en absurde universum met waarschijnlijk te realistische tekeningen en een intelligent verhaal dat een zekere reflectie vroeg. Hermanns vaste volgers vonden noch de scherpte noch de sfeer van zijn andere verhalen terug. Deze vreemde strip toonde een andere kant van Hermann, maar omdat de verkoop matig bleek (tussen 10.000 en 12.000 exemplaren) eindigde het avontuur na het derde deel. Het was Philippe Vandooren zelf die besloot de handdoek in de ring te gooien.” (website Hermann)

Herinneringen loslaten

Het is moeilijk kiezen: waarover zal ik schrijven? Deze blog over de nieuwste roman van Patrick Modiano kan over de fraaie sfeertekening gaan en of over de filosofische lading van de zomer. Ik kan schrijven over de herinnering en over de eeuwige tegenwoordige tijd. Ik voel me als een toerist, voor het eerst in Rome: teveel mooie dingen, rustig blijven nu. Kies één onderwerp. Ik ga het vooral hebben over het uitvinden van jezelf. Door te schrijven. Ik ben begonnen aan de volgende blog, weer een stuk tekst die me verder zal brengen. Ik vind het heel bijzonder hoe herkenbaar Modiano voor me is. Terwijl ik hem eigenlijk nauwelijks ken.

Ik schreef eerder over In het café van de verloren jeugd. Intussen heb ik de lijst van zijn publicaties gezien. Er ligt nog voor tijden werk. Maar waarom zou ik, vraag ik me af na het lezen van Onzichtbare inkt? “ik ben bang dat het leven, wanneer je eenmaal een antwoord op alle vragen hebt, achter je dichtvalt als een val, met het gerinkel van de sleutels van een gevangeniscel. Zouden we niet liever een paar onbetreden zones in stand houden, waarin je altijd nog kunt ontsnappen?” (103)

Jan Eyben werkt die jaren zestig op proef bij een detectivebureau in Parijs. Hij krijgt de opdracht om onderzoek te doen naar een vermiste vrouw, Noëlle Lefebvre. Hij gaat gelegenheden af waar zij geweest kan zijn, zoekt mensen op en interviewt hen. Hij vindt een klein dagboekje. Even denk je dat wij al lezend deze onbekende vrouw gaan leren kennen. Maar de roman is het boek van de ik-figuur. Een en andermaal wijst hij ons erop dat wij in zijn verslag zitten te lezen: “Vandaag begin ik aan de eenenzestigste bladzijde van dit boek…” lezen we op p.61. Op p.102: “Dit onderzoek wekt misschien de indruk dat ik er veel tijd aan heb besteed – al meer dan honderd pagina’s – maar dat is niet zo.”

Zo is Jan Eyben al schrijvend vooral met zichzelf bezig. Herinneringen aan Noëlle zijn herinneringen aan zichzelf en al schrijvend komen die boven. Wie ze vinden wil moet ze niet dwingen, maar gewoon gaan schrijven zonder doorhalingen. “En dan zijn er altijd een paar details die je om een of andere reden had vergeten of verdrongen en die, in die ononderbroken stroom van woorden en zinnen, allengs uit de diepten van je geheugen naar de oppervlakte stijgen.” (75) De vraag is dus waarom Jan eigenlijk zo in Noëlle geïnteresseerd was.

De roman is het verslag van de zoektocht jaren later. Hoe betrouwbaar is zijn geheugen eigenlijk? Schitterend is hoe hij soms de leugen tot waarheid ziet worden en de droom werkelijkheid. Hij vertelt aan iemand (om die ander informatie te ontfutselen) dat hij Noëlle een aantal keren ontmoette in een café aan de boulevard des Capucines. (24) Later zit hij er weer en denkt eraan terug: “En terwijl ik zat te wachten, vroeg ik me af of het wel een leugen is geweest.” (66) Eén van de verkoopsters van Lancel (waar Noëlle kort heeft gewerkt) loopt een stukje met hem op, in vrij stevige pas: “Het zou gemakkelijker en veiliger zijn geweest als ik haar een arm had gegeven, maar dat zou ze waarschijnlijk ongepast hebben gevonden.” (67) Even later geeft zij hém een arm. (70) Het leven is onbeschrijflijk toevallig en elke beschrijving is een selectie met een belang. De gevangenis waarvan je je afvraagt waarom je die wil maken voor jezelf. Voorin het boek staat een motto (van de voor mij verder onbekende Maurice Blanchot): “Wie zich iets wil herinneren dient zich over te geven aan de vergetelheid aan het risico dat absolute vergetelheid met zich meebrengt en aan het gelukkige toeval dat de herinnering dan is geworden.” De roman biedt precies dat.

En nog veel meer. Want vanaf p.112 gaat de roman over in de derde persoon, geschreven door een alwetende verteller. Noëlle woont in Rome en ontmoet een man. Een Fransman die haar galerie binnenkomt ‘…alsof hij in het diepe sprong.’ (113) Zij lijkt hem te kennen. Of toch niet? Misschien als ze hem morgen weer ontmoet. “Morgen zou zij als eerste beginnen te praten. Ze zou hem alles uitleggen.” (142)

Zo, weer een blog klaar.


Naar aanleiding van: Patrick Modiano, Onzichtbare inkt. Amsterdam/Antwerpen: Querido, 2020. Oorspronkelijke titel Encre sympathique, uitgegeven bij Gallimard, Parijs, 2019. Vertaald door Maarten Elzinga.

Modiano laat Jan Eyben iets zeggen dat me op onderzoek deed gaan: “Nooit eerder had Parijs me zo vriendelijk en zo vertrouwd geleken, nooit was ik zo diep doorgedrongen in het hart van de zomer, dat seizoen dat door een filosoof wiens naam ik ben vergeten met metafysische jaargetijde werd genoemd.” (6, zie ook 139-140 over zomerbus en winterbus). Wie zou die filosoof zijn? Ik dacht ineens aan Ton Lemaire en zijn boek Met open zinnen: Natuur, landschap, aarde uit 2002. Ik kwam uit bij deze passage: “Wat betreft de volle zomer moet ik misschien verschil maken tussen onbewolkte, heldere en niet al te hete dagen (zoals ze ook  in de nazomer of vroege herfst kunnen voorkomen) en de grote hitte van de hondsdagen. In het eerste geval lijkt het aardse leven een zekere perfectie te tonen en een harmonie te suggereren tussen ons en de wereld. We kunnen ons sereen, kalm en vol vreugde voelen. Het is trouwens interessant om te weten dat in het Latijn het woord ‘serenus’ primair de heldere, onbewolkte hemel aanduidt en pas secundair slaat op de menselijke gemoedsgesteldheid die door een dergelijke heldere hemel wordt opgeroepen. Net als in het Duitse ‘heiter’ en ‘Heiterkeit’ – met ongeveer dezelfde betekenis –  wordt dus met een en hetzelfde begrip een aspect van de buitenwereld en een gevoelstoestand van onszelf weergegeven.” (35)

Onmogelijke opdracht

Een locomotief die van een klif stort en zo een Chinese jonk naar de kelder jaagt. Dat is niet alledaags. We zijn dan in de sfeer van Ethan Hunt in de filmserie Mission Impossible. “Een jonk bombarderen met een locomotief… met zo’n verhaal moet je nooit naar de psychiater gaan. Want hij stopt je zo in een gekkenhuis!” Aan het woord is Barney Jordan. Hij is de ruwe zeeman, side-kick van de good looking Bernard Prince, kapitein van de Cormoran. De stripserie van 13 albums werd tussen 1966 en 1978 geschreven door scenarist Greg en getekend door Hermann. De avonturen vragen niet om een reality-check, maar weerspiegelen wel een Hermann Huppenwereldbeeld. Gevaar dreigt van mens en natuur, lef en samenwerking bieden uitkomst.

Greg heeft een oud idee opgeduikeld: een interpol-agent die zorgde voor een jonge indiaan. In het korte verhaal Kaartjes met een verrassing zien we de jonge hindoe Djinn met tulband. Deze eerste losse verhalen zijn opgenomen in Bernard Prince: Gisteren en vandaag. Het eerste echte album uit 1969 is een bundeling van twee verhalen: De piraten van Lokanga en Generaal Satan. Vooral dat tweede verhaal is de voorbode van wat de serie te bieden heeft. Sterke sferen uit allerlei delen van de wereld (dit keer het Verre Oosten), zeetochten met het jacht de Cormoran (Aalscholver), onmogelijke opdrachten met een goede afloop. Schurken zijn meedogenloos en wraakzuchtig. Vrouwen spelen een marginale rol en komen meestal in de problemen. Heel diep gaat het niet, tenzij je stil staat bij de permanent aanwezige goed en kwaadstereotypen. Hermann is heel beslist over de aanwezigheid van geweld in deze kosmos en dat is bepaald geen oppervlakkige observatie.

Het aardige wel dat juist de schurk uit dit eerste deel een ontwikkeling doormaakt. Avonturier Wang-Ho is bekend als Generaal Satan. Hij wil de vracht van Prince voor het Fort van de Duizend Wolken incasseren. Hij doorziet de afleidingsmanoeuvre van de Cormoran en zo krijgen we achtervolging door een stel met kanonnen bewapende Chinese jonken. Daarna nog een woeste rit met een roestige trein die ten slotte wordt ingezet als bom op de jonk van Wang-Ho. Gekkenhuis dus.
Maar in deel 3 van de serie zien wij de dikke Wang-Ho terug. (zie het slotbeeld in deel 1: “Denk je dat generaal Satan voorgoed verdwenen is?” vraagt Djinn) Wraak is vanzelfsprekend het motief: “Er staan de heren daar buiten nog meer verrassingen te wachten, want eens heb ik gezworen, dat ik de beledigingen mij aangedaan zou wreken.” (De hel van Suong-Bay, 1970, 8). Toch overleeft hij dan opnieuw de avonturen en zo komen we hem weer tegen aan het begin van deel 11: De Nevelburcht uit 1977. “Merci, Wang-Ho,” zegt Prince, “ik luister wel staande of moet ik je ‘Generaal Satan’ noemen, zoals in de goede oude tijd?” “Dat is lang geleden, Prince, heel lang geleden. Maar jij en ik hebben een goed geheugen. We hebben elkaar leren waarderen. Laten we dat niet vergeten. Dat is de reden van mijn uitnodiging. … Ik ben een machtig man, Prince. Alles hier is van mij. Jij en je vrienden kunnen hier niet weg zonder mijn toestemming. En misschien met een beetje geluk, als we het met elkaar eens worden…” (9)
Op de website van Hermann Huppen lees ik over Wang-Ho: “Maar zijn laatste verschijning in De Nevelburcht verfijnt zijn karakter en laat het zien in een vriendelijker, bijna sympathiek licht. Hierin voorspelt hij de nieuwe trend in actie-strips: de slechterik, hoe slecht hij ook is, kan niet langer dit monolithische, ongenuanceerde personage zijn dat de held tegenwerkt voor puur plezier. Een minimum aan psychologie is vereist. De samenleving is geëvolueerd, volwassen geworden; Bernard Prince en de personages die in de serie voorkomen ook.”

De serie ontwikkelt zich door de jaren tot een volwassen strip. De oer-Prince is gemodelleerd naar de acteur met wit haar, Peter van Eyck. De keurige man in een regenjas eindigt als een moderne, hippe superfitte jongeman in polo-shirt. Welgesteld is deze vrijbuiter (kon zijn dagelijks werk opgeven blijkbaar, om wat rond te toeren met z’n jacht), stoer en actiegericht. Op de kaft van deel 1 zien wij Prince roken, maar ook dat gaat over. De kaft van Bernard Prince: Gisteren en vandaag is de man die zijn lichaam heeft afgetraind. Daar past geen nicotineverslaving en gebrek aan conditie meer bij.
Prince wordt ook niet gehinderd door aantrekkelijke vrouwen. Pas in het verhaal De gijzelaar (slot van Bernard Prince: Gisteren en vandaag) zien we eindelijk de vriendin van Bernard Prince, Mélanie. Ze is niet betrokken bij de actie. Op de Hermannwebsite lezen we dan ook terecht: “Hierin innoveert Greg op geen enkele manier, wat de passieve rol van vrouwen in strips destijds bevestigde.”


Naar aanleiding van: Hermann & Greg, Bernard Prince 1: Generaal Satan en De piraten van Lokanga. Brussel: Le Lombard, 1969. Klik hier voor de Hermann Huppenwebsite.
Hermann & Greg, Bernard Prince: Gisteren en vandaag. Brussel: Le Lombard, 1980.

Hermann, Helden & Koeien. Zeldegem, Saga uitgaven, 2014: “Toen ik mijn samenwerking met Greg startte voor de eerste kortverhalen was er nog geen precies idee over wat we zouden doen. De zin was er niet om een nieuw personage te verzinnen. Het bestond uit reeds bestaande elementen uit Héroic-albums, getekend door een zekere Becker, denk ik… Greg hernam en veranderde het scenario en doopte de held om in Bernard Prince. Ik weet het niet meer zeker, maar die verhalen zonder grootse toekomst las ik maar vanuit de verte. Ik ben geen grote striplezer. Greg wilde een personage met witte haren en toen dacht ik meteen aan een ondertussen gestorven acteur, Peter Van Eyck, die ik fysiek interessant vond.”

Toffe tieners

Als je nichtje een jeugdboek schrijft en publiceert, dan kun je als boek-bloggende oom niet zwijgen. Als je dan ook nog merkt dat je een lekker strak jeugdboek gelezen hebt, dan is het een voorrecht om er een aanbevelend stukje over te schrijven. Lees allen Salomé Snel en de onzichtbare juwelendief en verheug u, want er komt een vervolg!

Charlie en Gio zijn twee goede vrienden op de internationale school. Slimme jochies dus. Toch vervelen zij zich en worden voor hun grensoverschrijdende fratsen bestraft. Mevrouw Rhine, de directrice, laat Giovanni helpen bij mevrouw Huizing met haar plannen voor de daktuin. Charlie krijgt een andere opdracht: “Jij meldt je morgen bij dit lokaal.” Ze schoof een papiertje over tafel. “Je wordt begeleider bij een buitenschools project. Je kunt gaan.” (14)

Charlie wordt het hulpje van Salomé Snel. “Voordat ik mijn zin kon afmaken, vloog de deur helemaal open. In de deuropening stond een meisje met een wilde bos krullen en ogen net zo donker als haar huid. Voordat ik een woord kon zeggen, trok ze de deur achter zich dicht en bekeek ze me een kritische blik.” (18, hier ontbreekt in het boek volgens mij het woordje ‘met’). Salomé is een slimme meid die oplossingen bedenkt door logisch na te denken en in actie te komen. Zij is detective. Het  verhaal krijgt vaart door een leuk plot: wie heeft de 40 miljoen-euro-ketting uit het Goedhartmuseum gestolen? We puzzelen lezend mee en de meest voor de hand liggende verdachten hebben het natuurlijk toch niet gedaan.

Charlie komt in training en het verhaal is het verslag van de emotionele ups en downs daarbij. Humeurigheid, verliefdheid, twijfel en geruzie met en over ouders, dat kleurt de wereld van de tieners. Ook Salomé is soms prikkelbaar en de volwassenen zijn vooral erg lastig. Maar echt boemannen zijn het ook niet, al denkt Milo daar wel wat anders over. (145) Het lijkt me een herkenbaar perspectief voor meisjes en jongens van een jaar of veertien. Ik herinner me dergelijke zaken ook van vroeger en ik neem dus maar aan dat de puberteit anno nu dezelfde sociaal-emotionele ontwikkeling kent.

Wat mij bijzonder aansprak was de prominente rol voor gedichten. Ik zelf schreef ook op de middelbare school mijn eerste romantische gedichten voor mijn lief. Dus ik val voor Charlie die verliefd is op Florence: “Ach, Florence. Hoe moet ik haar beschrijven…? Oké, zij heeft bruin haar en bruine ogen, maar dat klinkt niet bijzonder genoeg. Elke dag twinkelen haar ogen als de sterren in een donkere hemel en de zon danst in haar haar. Misschien moet ik maar geen gedichten schrijven.” (29) Toch gaat hij later met een gedicht zijn liefje imponeren, op de tafel in de kantine. Dat moet natuurlijk misgaan. (62) Het was een idee van Salomé, dus dat is niet echt handig in de samenwerking. Maar aan het einde van het boek is er toch wat gegroeid tussen de detective en haar begeleider. Het wordt tijd dat ze samen pizza gaan eten. Dan gaat de telefoon. Salomé luistert en zegt: we komen eraan. Bij de uitgang kijkt ze om naar Charlie: “Kom je nog?” Ze stond ongeduldig op me te wachten. “Wat, nu meteen?” zei ik twijfelend.  “Moeten we niet eerst met de directrice praten?” “Die is er morgen ook nog,” zei ze.  “Dit klonk als een belangrijke klus die door twee detectives opgelost moet worden.” “Twee detectives, zei je?” Ze knikte.  “We kunnen onderweg zelfs pizza’s halen.” “Ik heb altijd al gezegd dat je slimmer bent dan iedereen.” (151)

Deel 2 dus. Kom maar door!


Naar aanleiding van: Thirza van der Lugt, Salomé Snel en de onzichtbare juwelendief. Amsterdam: Ploegsma, 2020

Oprijzen in hoop

Eindelijk vrij, je voelt het met Asia Bibi mee aan het slot van haar verhaal. Opgelucht dat je uit die akelige wereld van valse getuigen en onrecht vertrokken bent. “Zondaars spannen de boog en leggen hun pijlen al op de pees om de oprechte in het duister te treffen.” Psalm 11 is het Bijbelse lied dat bij dit boek past. Toch is het uiterst leerzaam om bij je vanzelfsprekende oordeel even een pas op de plaats te maken. Kunnen we onszelf nog dichterbij het verhaal brengen?

 

Zo moet ik even nadenken het begin van deze ontplofte kwestie: “Ik, Asia Bibi, ben veroordeeld geweest om te worden opgehangen, omdat ik dorst had. Ik heb een groot deel van mijn leven verloren, omdat ik bij een temperatuur van 40 °C hetzelfde glas heb gebruikt als moslimvrouwen. De domme plattelandsbevolking beschouwt wat dat een christen aanreikt als onrein.” (22, zie ook 20, 21, 34, 41, 43, 44, 47-48, 56, 106, 113). Wij beginnen onreinheid-gedrag te vertonen bij overdraagbare ziekten. Ik schrijf deze blog in de tijd van het corona-virus. Handen wassen na contact. Verkouden mensen in Noord-Brabant krijgen het advies om thuis te blijven, want daar is een haard. Maar islamitische plattelandsvrouwen in Pakistan hebben van jongs af aan geleerd dat christenen onrein zijn. Op die manier markeert de islam het verschil met de andere religies. Je voelt hoe ver dat gaat en je realiseert je ineens beter hoeveel weerstand Jezus’ leerling Petrus overwinnen moest toen hij de opdracht kreeg om de Romein Cornelius te bezoeken. Simon Petrus was ook opgevoed met reinheidswetten rond voedsel. Wat een heilzame correctie heeft de Heer aangebracht. En tegelijk houd ik argwaan: op welke manier organiseren wij onze grensmarkeringen als christenen in onze omgeving?

 

Als je nadenkt over het misbruik van het recht dan moet je in het verhaal nog een keer naar het begin terug. Wie hebben dit in gang gezet? Asia Bibi vertelt dat Mafia Bibi en Asma Bibi boos op haar werden vanwege het drinken uit de beker. Deze twee moslimvrouwen zijn naar Qari Salaam gegaan, de imam van het dorp Ittan-Wali. Zij kenden zijn vrouw. “Samen hebben zij een valse aanklacht in elkaar gezet, volledig verzonnen.” (31). Maar iets eerder lees ik dat ook ene Yasmine bij die samenzwering betrokken is. De man van Asia Bibi is namelijk al tien jaar getrouwd met Yasmine als hij Asia ontmoet. Op een feest ontvonkt de liefde tussen hen. Ashiq vraagt echtscheiding aan, maar Yasmine weigert. Asia trekt bij hen in. “Deze driehoeksverhouding zorgt ervoor dat Yasmine, die minder knap is en ouder dan Asia, jaloers wordt.” (27) Bijzonder, ik weet iets van polygamie in de islam, maar is het ook onder christenen geaccepteerd?

 

Sommige mensen vermoeden dat Yasmine ook betrokken was bij de aanklacht. Zo wilde zij zich van Asia ontdoen. Bewijs ontbreekt. Ik blijf toch steken bij het feit dat Asia in feite ingebroken heeft in een bestaand huwelijk. En dat Ashiq van zijn vrouw wilde scheiden, met wie hij al drie kinderen had. “Laat niemand van u moeten lijden omdat hij een moordenaar is, een dief, misdadiger of onruststoker,” schrijft de apostel Petrus. (1 Petrus 4,15) Heeft Asia niet met Ashiq samen de kiem gezaaid van de jaloezie? Wat verder niet afdoet aan de ernst van het machtsmisbruik van de islamitische samenleving in Pakistan. Hulde voor het hooggerechtshof dat ten slotte besloten heeft dat een valse aanklacht niet mag leiden tot een doodsvonnis. (160!) De druk op gouverneurs, advocaten en lagere rechters is geweldig hoog in de jaren van het proces. Sommige moslims hebben met hun leven moeten betalen voor hun inzet voor een christin die onrecht werd aangedaan.

 

Juist dat punt raakte mij het meest. Het gebed voor daders en slachtoffers. Het is mooi dat we in dit boek kunnen lezen hoe de vervolgde christenen zelf hun gebeden formuleren. Hier in het Westen vragen wij om kracht om het vol te houden. Hoe de verschillende omstandigheden de vervolgden tot gebed brengen, wordt mooi duidelijk in dit verhaal. Wat me trof was het gesprek tussen Asia en Mamita. Mamita is een christenvrouw die haar bewaakt gedurende een bepaalde tijd. Als er door fanatieke islamisten een aanslag wordt gepleegd op een kerk in Lahore, vertelt Mamita dat er tientallen doden zijn gevallen. Asia voelt aan dat het te maken heeft met haar zaak. Ze bezwijkt bijna, verslagen als zij is door dit nieuws. “’Kom op, blijven ademhalen!’ zei Mamita zachtjes, terwijl ze me bij mijn schouders greep. ‘Je hebt niet het recht de moed op te geven. Laten we bidden voor alle getroffenen. Onder de slachtoffers waren ook veel moslims. Laten we bidden dat God hen in de hemel zal verwelkomen. Laten we rouwen om onze slachtoffers, onszelf troosten en opnieuw van elkaar leren houden, zodat Pakistan en alle andere landen weer oprijzen in de Hoop. Laten we, om het vol te houden in deze beproeving, onze doden toevertrouwen aan de Heer, die troost wie pijn heeft. Jezus, onze Heer, geef hun rust. Geef hun de eeuwige rust.’” (138-139)

 

Prachtig requiemgebed voor de slachtoffers. Christenen en moslims vertrouwen zij toe aan Jezus en zijn genade. Het leven is het waard om geleefd te worden, alleen al om zulke gebeden uit te spreken. Samen oprijzen in hoop.

 

Naar aanleiding van: Asia Bibi en Anne-Isabelle Tollet, Eindelijk vrij: Negen jaar gevangen om haar geloof. Utrecht: KokBoekencentrum, 2020. Oorspronkelijk verschenen onder de titel Enfin Libre! Monaco: Groupe Élidia, 2020, vertaald door Kees de Wildt. Klik hier voor de website over Asia Bibi.

 

 

Gebed van Asia Bibi in de gevangenis na het eerste doodsvonnis:

 

“Heer, waarom stelt u mij op deze manier op de proef?
Geef me de kracht om niet te buigen
In deze beproeving vertrouw ik me toe aan uw handen.
Ik vertrouw op U.
Laat me niet in de steek.
Zegen mij en wees een licht voor Ashiq en onze kinderen
Help ons een liefdevol en gelovig hart te houden.
Laat de twijfel ons niet overmeesteren.” (35)

 

Verder lezen gebeden op de volgende bladzijden:

 

36 Gebed om God zorg voor haar kinderen
63 Gebed om kracht bij mishandeling
79 Gebed bij het ontwaken en het geluid van de muezzin
100 Gebed toen zij met Kerst haar kinderen weer eens had gezien
104 Dankgebed voor een aardige bewaakster
121 Gebed na de zoveelste juridische teleurstelling
147-148 Gebed van uitputting met de woorden van Psalm 38
162 Kort gebed om hulp en nabijheid
165 Dankgebed na vertrek uit Pakistan