Reldekedel, vriep

Deze week kreeg ik in de nieuwsbrief van de stripwinkel het bericht dat De Generaal integraal verschijnt. Volkomen terecht. De strip van Peter de Smet verscheen in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw en bood humor van de bovenste plank. Laat ik nu heel recent voor 1 euro een tweedehandsexemplaar van De Generaal in vuur en vlam hebben gekocht. Mijn jongere broer had de serie in de tijd van publicatie en ik las gretig mee. Wat hebben we gelachen. En nog steeds hebben de strips hun kracht niet verloren, blijkt bij herlezing.

Het boeiende is dat je bij elke nieuw verhaal weet wat er gaat gebeuren. Zoals Guust van Franquin wel blunderen moet, zo moet de generaal eindigen in de gevangenis van het fort van de maarschalk. De generaal probeert telkens de macht te grijpen en het creatieve is dat er steeds nieuwe middelen worden gevonden. Kijk hier eens even mee naar de poging met een éénpersoons-zeppelin.

Hoeveel kronkels moeten je hersens hebben om te verzinnen dat de macht te grijpen is met groene zeep, allesetende termieten, de moeder van de generaal of met ultrageluid? Lof voor Peter de Smet! Hij is meester in het weergeven van de kinderlijk kortzichtige emotionele huishouding van de generaal. In de episode hierboven komt de professor met idee van de mini-zeppelin. Dan krijgt hij eerst de wind van voren van de generaal omdat hij de instrumentele aanvalswaarde daarvan niet kan inzien. Maar na de uitleg is er geen beter idee dan dat en probeert hij met groot genoegen de op de zeppelin gemonteerde mitrailleur uit op onschuldige ballonvaarders. Soms is er dan een soort hysterische voorsmaak van leedvermaak bij de gedachte dat de maarschalk werkelijk de macht zal kwijtraken. Tenslotte is er de verontwaardiging over de mislukking.

Menig gezond functionerend mens zou twee dingen doen: of je wordt cynisch omdat de wereld je  nooit een succesje gunt en macht uitblijft, of je legt je erbij neer en je richt je goeie energie op andere zaken. Niet zo de generaal. Hij is geobsedeerd door de macht en wil koste wat het kost haar in bezit krijgen. Het generaal-organisme leert niet en dus is er steeds opnieuw die naïeve opgetogenheid bij de volgende poging. Soms zou je wensen zo te zijn. Volwassen worden is een vorm van verlies. Het naïeve kind in ons gaat zich verstoppen achter de conventies en de normen van de groep. Misschien verklaart dat mijn actuele belangstelling voor deze strip: op zoek naar het vrije kind kom ik graag in de buurt van de generaal.

De bijfiguren vormen een ander element van het succes. Neem agent Dreutel, hij verlangt naar de koperen fluit van verdienste, soms zelfs de roodkoperen. (12, 22, 27, 29) Zijn lot is het echter om keer op keer genegeerd, overreden of gelanceerd te worden. De promotie zal nooit komen en toch geeft ook hij de moed niet op.
Maar meer nog dan Dreutel is de tekstbeheersing van Peter de Smet een bron van leesvreugde. In de aflevering Peking-eend zegt de generaal: “Vooruit, soldaat, naar de chinees, we mogen de maarschalk niet laten wachten, anders worden z’n bamiballen koud… ballen overigens die hem nog dun door de broek zullen drentelen, WOEHâRGH! HA HAAA. Ik stik.” (18) De professor maant de generaal tot kalmte, de macht is immers nog niet gegrepen. Maar de generaal kan moeilijk in stilte afwachten. Met diepe bewondering las ik weer hoeveel treffende partikels, kreetjes, oprispingen en hikjes Peter de Smet zijn held in de mond weet te leggen. Let erop bij elke episode, want het behoort tot de essentie van de humormachinerie: reldekedel, gargl, slurp, gnuif, reuh, ping, tok, hareuh, pfrut, vrot, vlep, blop, en ga zo maar door. Formidabel.
Dat er nog vele herdrukken mogen volgen, tot in verre geslachten.


Naar aanleiding van: De Generaal in vuur en vlam. Tekst en tekeningen Peter de Smet. Haarlem: Oberon, 1981

“Peter de Smet (1944-2003) was de oudste zoon van Eduard en Wil de Smet. Hij werkte in de jaren 60 als reclametekenaar. Na in 1964 een stage in Engeland gelopen te hebben ging hij werken in Amsterdam, Antwerpen en Brussel. Ondertussen tekende hij ook strips. Zijn eerste strip, De Generaal, verkocht hij, op aanraden van Bob de Moor in 1967 aan het blad Kuifje, dat de strip echter nooit zou publiceren. Een jaar later verscheen zijn ridderstrip Fulco korte tijd in ‘t Kapoentje. Na 21 afleveringen kwam er abrupt een einde aan deze strip wegens ziekte van de tekenaar. In de tussentijd bleef hij reclamewerk doen.” (Wikipedia)

Bond voor scholieren

Er was een tijd dat het links en hip was om de taalconventies schrijvend aan je laars te lappen. Dan was je sosjalisties en je rookte sjek. Het is overgewaaid maar ineens was ik er weer bij terug toen ik las dat iemand een ekskuus had weten te vinden om verder te gaan. (6.8) Sarkasme kwam ik tegen (27) en een pyjama met een laag uitgesneden front dat puntige borstjes aksentueerde. (37) Er loopt iemand rond met een komplexs (77) en uiteraard gaat het over instinkt (80) en konklusies (89) en perfekt. (111) Niks geen c’s! Dan weet je genoeg. Je bent beland in een uitgave uit de jaren zeventig.

In mijn zoektocht naar jeugdpockets kwam ik terecht bij de serie over Nick Carter. Het was associatief gegaan. De westernboekjes van Conny Coll en Joe Silent lezend schoot me te bidden dat ik als puber ook boekjes las met een licht erotische lading. Mijn ontluikend seksueel besef werd er niet weinig door verhoogd. Het duurde maar even of ‘Nick Carter’ kwam  me in gedachten en een paar dagen later had ik een tweedehands exemplaar in huis: Carnaval van de dood. De halfnaakte vrouw op de cover was het feest van de herkenning. Ik denk dat ik de pockets stiekem uit de bibliotheek leende. Het nieuwe was dat ik nu ineens die vreemde spelling tegenkwam. Dat was ook zo, ja, in die tijd. Maar waarom in deze boekjes die geen andere bedoeling hebben dan verstrooiing bieden voor jongens en mannen?

Hoofdpersoon is Nick Carter. Hij is spion voor AXE-kantoor en Hawk met het ziekenfondsbrilletje is de Baas. Nick krijgt de opdracht naar Rio de Janeiro af te reizen om een zaak op te lossen. Hij kan in het vliegtuig gerust even voelen of Hugo, zijn dunne stiletto, nog in zijn rechtermouw zit en de 9 mm Luger Wilhelmina in de holster. U snapt, dit verhaal speelt voor 9-11 en de verscherpte controles op de luchthavens.
Nick is gealarmeerd door de zoon van Todd Dennison. Deze heeft een plantage in Brazilië en zit in de problemen. Als Nick in Rio arriveert is Todd net vermoord en Nick zou Nick niet zijn als hij niet verbeten en vasthoudend de waarheid boven tafel krijgt. Zit er uitbuiting en onrecht achter? Speelt Vivian een spel en is Maria wel oprecht? Het blijkt vanzelfsprekend groter dan groot want even lijkt het erop dat Fidel Castro ermee te maken heeft (109, 113) en tenslotte zijn het zelfs de Russen (130) die een poging ondersteunen om de regering van Brazilië omver te werpen. Het is vermakelijk eenvoudig en heerlijk overzichtelijk. Stel alleen nergens de vraag of het enige geloofwaardigheid heeft. Het is James Bond op scholieren niveau. Een beetje omhoog kijken naar de grote mensen wereld waarin achtervolgingen en schietpartijen in elk deel een paar keer worden afgewisseld met licht erotische scenes. Het is geen porno en daarom leuk genoeg om op door te fantaseren. Het is grote-mensen-seks voor jongens die nog geen ervaring hebben en toch het gevoel hebben gevonden dat er iets kan gaan komen. En dan krijg je rode wangen bij zoiets:

“Maria kreunde zachtjes. ‘Oh, Nick, Nick,’ zei ze. ‘We eten vanavond laat, goed?’ ‘Hoe later, hoe beter,’ zei hij. Maria bedreef de liefde als een bolero. Ze begon tergend langzaam. Haar huid was roomzacht en haar handen liefkoosden zijn lichaam. Toen hij haar nam werd ze net een wild beest. Half snikkend en half lachend schreeuwde zij het uit van verlangen en opwinding. Snel naar haar hoogtepunt stijgend, veranderden de korte, hijgende kreetjes in een lange kreun, bijna gejank. Toen bleef ze plotseling stil liggen. Toen ze weer helemaal bij haar positieven was gekomen, nestelde zij zich in zijn armen. … Voor het eten neukten ze nog twee keer als twee mensen die op herinneringen verder moesten leven.” (152-153)

Het woord ‘neuken’ zat nog niet in mijn vocabulaire destijds. Het zou nog wel even duren voordat dat zo was. Maar verbeelding was op gang gekomen. Zij is niet meer gestopt.


Naar aanleiding van: Nick Carter, Carnaval van de dood. Amsterdam: Born/Romanpers, 1977. Oorspronkelijke titel: Carnival for Killing. Universal Publishing, 1969 “Nederlands van: Victor Daudey” Klik hier voor de Engelstalige wikipediapagina over de serie.

Lonesome cowboy

I’m a poor lonesome cowboy and a long way from home.” Zo gaat Lucky Luke aan het slot van elk avontuur de ondergaande zon tegemoet. Fluitend op naar de volgende episode.

Zo is ook Joe Silent een lonesome cowboy. We treffen hem aan in de schaduw van een groot rotsmassief. In de laagvlakte snijdt de Shawneecreek door het landschap. Hij heeft zijn middagdut gedaan. Voor het eerst in maanden gaat hij op weg om in de bewoonde wereld terecht te komen. (5, 11) Silent is zijn bijnaam. Joe Shawn wordt de ‘geruisloze’ genoemd omdat hij heel stilletjes banken kan beroven. Dat is zijn werk geworden en daarom is hij in verschillende staten vogelvrij verklaard. Silent heeft het vooral om bankiers gemunt. Na de dood van zijn vader was er een bankier die hem met leugens geld probeerde af te troggelen. Toen hij weigerde mee te werken, werden zijn vrouw en dochtertje vermoord. Zo is Joe Shawn aan de verkeerde kant van de wet terecht gekomen, op zoek naar doortrapte bankiers en de moordenaars van zijn gezin.

Ik was op zoek naar Joe Shawn. Ik ken hem sinds mijn puberteit. Hij schoot snel en had zijn pistool in zijn broekband. Zijn paard kon geweldig lopen en lange tijd heb ik gedacht dat dat allemaal paste bij Conny Coll. Maar dat bleek onjuist. Coll was snel maar trok de revolvers gewoon uit de holsters. De prachtige zwarte hengst van Coll was niet wat ik me herinnerde over het lelijke paard van een andere held. Ik heb hem gevonden. Joe Silent lacht het laatst is het eerste deel in een lange serie over de grootste held uit het Wilde Westen.

Dit deel vertelt precies wat ik me vaag herinnerde. Waarom droeg hij zijn pistool in de broekband? “Dat had hij te danken aan een oude vogelvrije, een eenzame. “Jij zou veel sneller kunnen schieten jochie,” had de oude opgemerkt, nadat hij Joe van hoofd tot voeten had opgenomen. “Maar de plaats, waar jij je schietijzer hebt gehangen, deugt niet voor jou.” Joe had de oude kerel even verwonderd aangekeken en had toen gelachen. “Wou jij beweren, dat de plaats niet voor iedereen dezelfde kan zijn?” Dacht jij dat ik zulke onzin geloof?” De oude man had de schouders opgehaald. “Dat moet jij weten en dat is jouw zaak. Maar ik zeg je dat jij je revolver voor op je linkerheup moet dragen met de kolf naar voren. En dan moet je gaan oefenen, zo vaak als je kunt.” (18-19, zie ook 5)

Iconisch was ook het verhaal over het paard. Op een bevriende ranch doen ze nogal schamper over Sam, het paard van Joe. Maar in een wedstrijd wint Silent glorieus met Sam ook al rijden zij de eerste vijf ronden ver achter. Prachtige scene. (33-40) Het uiterlijk bedriegt. “Het dier was zeker geen schoonheid. Nee, oppervlakkig bezien, was het zelfs lelijk. Het hoofd was groot, de oren eveneens, het stond te hoog op de benen, het had een ietwat doorgezakte rug en de heupen waren schonkig. En dan de kleur. Dat was nog het moeilijkst van alles om die bij benadering zelfs maar te noemen. Het beste zou men nog kunnen zeggen, dat het dier een vaalgrijze tint had, maar meer ook niet.” (10, zie ook 83, 144)

Net als Conny Coll staat ook deze serie bol van de clichés van het Wilde Westen. Natuurlijk gaat het over land, en de komst van de trein, er is gebrek aan vrouwen in de mannenwereld, de goeden worden door de outcast tot actie aangezet, de slechten verliezen het. Het rechtssysteem is zwak ontwikkeld, de sheriff is een wankelend figuur en de held kan behalve schieten ook nog flink boksen. “Silent is geen man om binnen de wet te kunnen blijven,” zei hij dan met een raadselachtige glimlach op zijn verweerd gelaat. “Joe Silent zal altijd de wet in handen nemen, daar waar hij meent dat te moeten doen. En dan komt hij natuurlijk met diezelfde wet in conflict, want dat mag niet. Is het zo niet, sheriff?” (143-144, zie ook 22, 45, 102, 119)

Eerlijk gezegd, Ray Hunter verliest het als schrijver van Conrad Kobbe. Plot en enscenering, stijl en vaart komen bij Conny Coll allemaal hoger uit. Als dertienjarige leesgrage jongen had ik dat niet door. Ik verslond de verhalen. Wat ik ook niet door had was dat Joe niet ouder was dan 25 jaar. (10) Aan het slot van het verhaal zijn door deze jonge knul de grote daden verricht. Hij vertrekt: “Hij is weggegaan, zoals hij is gekomen,” zei Pat met een snik. Haar ogen waren vochtig. “Geruisloos…” (143)

Mooi toch?


Naar aanleiding van: Ray Hunter, Joe Silent lacht het laatst. Ridderkerk: Ridderhof 1973. Vertaald uit het Engels door F. v.d. Pas. De serie pockets van 21 delen verscheen onder titel: Joe Silent, de grootste held van het Wilde Westen. Prijs per deeltje F.2,75.

Aan de onderlip van Lucky Luke bungelt altijd een peuk. Zo ook bij Joe. Silent is een stugge roker. “Hij rekte zich ook niet uit, ofschoon hij zeker drie uur lang in dezelfde houding had gelegen, haal een pakje tabak en vloeitjes uit het grijze, versleten hemd en begon met trage bewegingen een sigaret te rollen.” (5, zie ook 60, 67, 92, 98, 108, 133, 135). Ook ik kan de charme ervan nog voor de geest halen, een shagje rollen, heerlijk. Maar ja, de tijden zijn veranderd. “In de reclame van Marlboro stond jarenlang de Marlboro Man centraal. Dit was een stoere cowboy, met dito hoed en paard, die stoer van zijn sigaret genoot. Voor deze rol werd in 1975 de acteur en rodeorijder Wayne McLaren gecontracteerd. McLaren overleed in 1992 op 51-jarige leeftijd aan de gevolgen van longkanker. In zijn laatste maanden voerde hij actief campagne tegen het roken. … In november 2019 overleed Bob Norris, de eerste Marlboro Man. Norris rookte zelf niet en waarschuwde zijn kinderen dat zij nooit mochten gaan roken, omdat het ongezond is. Toen zijn kinderen hem vroegen waarom hij dan sigarettenreclames maakte, stopte hij ermee.” (Wikipedia)

Liefde is genoeg

Het boek bestaat uit zes hoofdstukken: Ychtyologie, Rhoda, Een legende over goede mannen, Sukkwan Island, Ketchikan en Het hogere blauw. De eerste drie hoofdstukken zijn geschreven vanuit het perspectief van de eerste persoon: de jonge puber Roy Fenn. Dat geldt ook voor de laatste twee. Het hoofdstuk Sukkwan Island bestaat uit twee delen (47-144 en 145-219) en is het meest omvangrijk. Hier vertelt David het verhaal in de derde persoon. James Edwin (Jim) Fenn is de vader van de dertienjarige Roy. Hij neemt zijn zoon mee naar een eiland bij Alaska. Zij proberen te overleven in de wildernis en dat is geen pretje – ik druk me mild uit. De vader probeert in het reine te komen met alle issues uit zijn mislukte bestaan en belast daarmee zijn jonge zoon. Op een dag zit hij met een pistool aan zijn hoofd als Roy binnenkomt.

“Zijn vader zette de radio uit en stond op. Hij stond te kijken naar Roy in de deuropening en toen keek hij de kamer rond, alsof hem een kleinigheid dwarszat en hij zocht naar iets om te zeggen. Maar hij zei niets. Hij liep naar Roy toe en gaf hem het pistool, trok zijn jas en laarzen aan en liep naar buiten. Roy keek hem na tot hij tussen de bomen verdwenen was en keek toen naar het pistool in zijn hand. De haan was gespannen en hij kon de koperen patroonhuls erin zien zitten. Hij ontspande de haan terwijl hij het pistool van zich af richtte en spande hem toen weer, zette de loop tegen zijn hoofd en vuurde.” (143-144)

Deel 2 van het hoofdstuk Sukkwan beschrijft de radeloze weg die zijn vader bewandelt om weer in de bewoonde wereld te komen na dit drama. Je slaat, soms happend naar adem, bladzijde na bizarre bladzijde om en leest hoe hij het verlies toeschrijft aan de jongen zelf, de omstandigheden, andere mensen en zichzelf. Op de vlucht wordt hij ten slotte zelf in het water gegooid om te verdrinken:

“Zijn worsteling leek een eeuwigheid te duren en duurde misschien tien minuten, voor hij verdoofd en vermoeid raakte en water begon te slikken. Hij dacht aan Roy, die niet de kans had gehad om deze doodsangst te voelen, die onmiddellijk dood was geweest. Ongewild braakte hij water en slikte en ademde het weer in en het was als het einde, koud en hard en onnodig en hij wist dat Roy van hem gehouden had en dat dat genoeg had moeten zijn. Hij had alleen niets op tijd begrepen.” (219)

Het echte verhaal is dat David Vann nog drie jaar de zelfmoord van zijn vader vertelde dat die aan kanker was gestorven. In de roman vertelt Roy hoe het ging en hoe hij later de puinhoop van zijn vader probeert te traceren. Zo zoekt hij naar Gloria, de secretaresse met wie zijn de eerste keer vreemd ging. (221-241) Maar in het grote middendeel fantaseert de zoon wat er met zijn vader zou gebeuren als hij, de zoon, zichzelf plotseling van het leven  berooft. Het raakt aan waanzin en het loopt dus uit op de conclusie dat het gaat om liefde. En dat dat genoeg moet zijn. Het is een onthutsend verhaal over trouw van een puberzoon aan een ontsporende vader. Het is bekend dat kinderen tot in het onvoorstelbare trouw zijn aan hun falende ouders. Als de dood elke mogelijkheid tot correctie van beeldvorming wegneemt blijft alleen de verbeelding over. De herinnering is soms niet meer te harden. Wat een toegewijd verdriet: de dood van de zoon leidt ten slotte tot de verlichting van de vader. Te laat.

Maar dan volgen er toch nog twee hoofdstukken. Want Roy leeft en Jim niet. Je gaat als kind van een ouder die zelfmoord pleegt, op zoek. Roys moeder hoeft niet meer boos te zijn. Zij kan de oude-vouw-vol-herinneringen-en-verlangen spelen, zegt ze. Roy besluit dan met: “Ik kan ook vrij goed met de granieten plaat overweg. Ik breng bloemen en ga bij hem zitten, net als vroeger, alleen hoef ik nu geen spaghetti te maken. Ik luister hoe de golven zichzelf vermorzelen, duw een vingertje van het ijskruid tussen de mijne, staar in het hogere blauw, en soms, als ik tussen de hoogste luchtstromingen een vermoeden van een hoopvol, hardnekkig geklapwiek hoor, stel ik me bijna voor dat de vader eindelijk tot leven is gekomen.” (251).

God nog aan toe, hij zegt ‘bijna’.


Naar aanleiding van: David Vann, Legende van een zelfmoord. Amsterdam: De Bezige Bij, 2010. Vertaald uit het Engels door Arjaan van Nimwegen: Legend of a Suicide, University of Massachusetts Press / HarperCollins, 2008

Leonie Breebaart schreef de recensie in dagblad Trouw (4 december 2010): “Het grootste wonder van dit debuut is Vanns vermogen je te laten meeleven met deze puber in het nauw. Zelden lees je zo’n huiveringwekkende beschrijving van de solidariteit die een kind met een falende ouder aan de dag legt.” Alles is fictie, maar gebaseerd op veel uit de werkelijkheid, zegt de auteur zelf in zijn Dankbetuiging. (254)

Klik hier voor een interview met David Vann over het boek.

Conny Coll, mijn jeugdheld

Het boek is uit en het is gewoon jammer. Ik ben terug in de tijd geweest. Net als in mijn vroege pubertijd leefde ik in Texas en Arizona en volgde ik mijn held Conny Coll. Ik las de pockets met de schietende cowboy linksboven op de kaft. Ik verslond destijds het ene deel na het andere. Conny Coll schoot sneller dan iedereen in het Wilde Westen. Hij had een grote zwarte wolfshond bij zich en reed op een prachtig paard dat enorme snelheden kon bereiken. Op een goede dag, kort geleden, kwam ik op de antiquariatensite Boekwinkeltjes terecht en kon het niet laten. Ik bestelde Omnibus 1, met drie delen uit de serie van meer dan tachtig boekjes: Trixi, Marjou en Zeven dode heuvels. Ik begon direct en weer vond ik het machtig mooi. Mijn vrije kind leeft nog steeds.

Konrad Kölbl leefde van 1912 tot 1994. De in München geboren Duitser gebruikte voor de Nederlandse markt de naam Conrad Kobbe. Hij is goudsmit en journalist geweest en begon in de jaren vijftig met de westernserie. Het eerste deel, Trixi, verscheen in 1951. “In zijn beste periode lukte het Konrad Kölbl om twee boeken per maand te schrijven, te corrigeren en te publiceren,” lees ik op zijn wikipedia-pagina. Een respectabele productie. Nu ik de eerste drie delen weer herlas, is helder hoe hij zich richt op jong publiek. We komen de held voor het eerst tegen als hij dertien is. De wereld is vooral heel mannelijk en blijft overzichtelijk opgedeeld in goede en slechte mensen, waarbij de eersten de laatsten verjagen of naar de hel sturen. Het recht moet z’n loop vinden met goddelijk goedvinden.  Mens en dier en natuur kunnen in harmonie leven en de moderniteit wordt ten onrechte als ‘beschaving’ verkocht (denkt u nu ook aan Karl May?)

De opening van het eerste deel geeft direct het dilemma aan: is de jonge Conny wel geschikt voor het harde leven op de prairie? “De lange, slanke dertienjarige knaap had niet bijzonder opvallends. Misschien waren de handen wat fijner dan die van zijn, een kop groter en een jaar ouder zijnde broer Tom, hij was dan ook wat soepeler en minder luidruchtig in zijn bewegingen. Zoals dat goedgevormd lichaam zich voortbewoog, moest men onwillekeurig denken aan een jonge panter. Die, nog wat onervaren en aarzelend, zijn buit besloop. Maar overigens, neen, opvallen deed hij niet meer dan iedere jongen van zijn leeftijd met zijn deugden en ondeugden, zijn kracht en zijn zwakheden. Hij had een zachte, innemende stem en staalblauwe ogen. Een ding kon zijn vader Tom Coll, en zelfs ook zijn lieve moeder Ann niet bekoren. De jongen was een dromer, een nietsnut, zoals vader Tom meermalen zei. Het liefst zat hij de bij de put, midden op het rancherf en Tom Coll had dikwijls moeite zijn afkeer te onderdrukken als de knaap daar op de stenen putrand uren vermijmerde. Daar kon niets uitgroeien voor een streek als deze, waar kerels met een sterke wil en harde vuisten vastbesloten moest aanpakken als zij iets wilden bereiken.” (Trixi, 5)

We komen er snel achter: juist het Wilde Westen heeft een jongen als Conny Coll nodig om orde op zaken te houden. Er lopen boeven rond en in de taal van toen zijn dat: kletsmajoors, snijbonen, bengels, hooiossen, vlegels, drekmuilen en galgenbrokken, kleurrijke en volstrekt verdwenen taal uit een recent verleden. De schurken stelen en roven, onschuldigen worden belaagd en vernederd en Conny Coll neemt dan ongenadig wraak. Het eerste stel van wie de dood meemaken, is de Klaverbladbende die zijn paard omleggen. De kogel was weliswaar voor Conny bedoeld, maar zijn roodschimmel werd geraakt. “Conny Coll had tot dusver iedere menselijke vriend, die slachtoffer van een gemene moordaanslag werd, gewroken. Maar de Rooie was meer dan een toevallige vriend geweest en dus zou hij zeker gewroken worden. Bitter gewroken.”  (Trixi, 59) Later krijgt de jongeman enige legitimatie als hij de eerste special agent wordt van de Lange Rijders van overste Sinclair. Naast Conny komen we in de serie de G-mannen als Hall Steve, Neff Cillimm en Samuel Brady tegen. Elke sheriff krijgt bericht dat zij deze mannen moeten helpen als zij law and order komen herstellen. Conny is niet alleen meester op de colts, maar ook in het boksen. Hij is door de wildernis gevormd en bevriend geraakt met de Siouxstam van de Ogalala indianen.
Aan welke kant van de wet sta je?
Ik weet niet of ik dat als jongen van dertien als les uit de boeken oppikte. Maar het was wel een prima wereld om in je verbeelding in rond te rijden, op een prachtige zwarte hengst. Dat die Satan heette, dat maakte niet zoveel uit. Waarachtig, ik vind het nog steeds leuk.


Naar aanleiding van: Conrad Kobbe, Conny Coll Omnibus 1: Trixi, Marjou, Zeven Dode Heuvels. Rotterdam: Ridderhof,1975. (Oorspronkelijk in het Duits geschreven: Trixi, 1951, Marjou 1952, Sieben tote Hűgel, 1955). Klik hier voor een Duitstalige website over de auteur en zijn held. Van elke titel wordt een samenvatting gegeven.

Het derde deel in deze omnibus, Zeven dode heuvels, speelt in het voorjaar van 1906 in San Francisco. Op 18 april beleefde de stad een aardbeving, 7,8 op de schaal van Richter naar men inschat. Veel schade richtte de brand aan in de stad. Klik hier voor de wikipedia-pagina. Je vindt bijzonder filmmateriaal uit die tijd over de ravage in de stad.
In het Conny Colldeel is Abe Ruff de grote schurk die het moet afleggen tegen de held en zijn zwarte wolf. Het boek eindigt zo:

“Amadeo Giannini overleed in 1949 aan een ouderdomskwaal en bij zijn nagelaten papieren vond men als een der zorgvuldigst bewaarde stukken de eerste op papier van de nieuwe druk na de aardbeving uitgeschreven cheque, een cheque ter waarde van ruim tienduizend dollars en ondertekend met de naam Abe Ruff. Een naam die men in Frisco nog altijd niet uitspreekt als men de goede toon in acht wil nemen.
Alleen noemen grootvaders hem soms als zij hun kleinkinderen vertellen over de daden van Frisko-Jack en Old Death en Conny Coll, die in de dagen van de grote ramp voorkwamen, dat de schande een terreur der misdadigheid de nieuwe stad bespaard kon blijven. En het zijn de namen dezer mannen, die het onvergankelijkst bewaard blijven omdat zij leven in de volksverbeelding, die door de tijden heen zal blijven putten uit de onvergankelijke feiten der geschiedenis.” (Zeven dode heuvels, 476)