Ik ben gespannen

Ik ben gespannen.
Mijn pinnen komen los uit basisveen
en dertien jaren afzetting van zinnen.
Afgevangen dode vliegen krab ik af.
De oorwurm vlucht. Ik wiebel neer op blote knieën
en zucht dank als het skelet nog soepel knikt.
Handzaam werken we samen aan bagage.

Mijn verwachting ritst weer open
en zet haar zin op nieuw gras, nieuwe hagen.
Grondzeil wil plakken aan de aarde.
Eerst hier het laatste vocht eraf,
dan vegen, schudden, dubbelvouwen.
We rollen naar elkaar.

Ik blaas nog één keer opgelucht,
ontspan in tentenmakershanden.

Spirituele vriendschap

De Heer hield van de mensen, maar Hij koos er twaalf uit en noemde hen vrienden. Met hen deelde Hij meer dan met de rest. Eén van de twaalf was heel speciaal voor Hem: Johannes, de leerling van Hij hield. De Bijbel waardeert vriendschap. Vrienden zijn belangrijk voor mij, ik kan niet zonder. Wat ik niet met M kan delen, deel ik met hen.

 

In Zuid-Limburg en later in de Vogezen spraken M en ik over vriendschap. We lazen voor de tent uit Over spirituele vriendschap van Aelred van Rievaulx (1110-1167). Deze monnik uit de kloosterfamilie van Bernard van Clairvaux schreef dat werkje tussen 1143 en 1160 en het was fijn om verder kennis te maken met de cisterciënzer spiritualiteit. Geheel ingebed in de denkwijze van de late middeleeuwen houdt Aelred ons voor dat je op drie manieren kan kussen: “De lichamelijke kus vindt plaats door samendrukking van lippen; de geestelijke kus door verbinding van twee zielen, de mystieke kus door instorting van genaden door Gods Geest.” (II, 24v) Je weet direct wat het meest begerenswaardig moet zijn.

 

Het boekje heeft de vorm van een dialoog. Dat neemt me voor hem in. Abt Aelred onderwijst dialogiserend jonge geestelijken als Ivo, Walter en Gratianus over de vriendschap. Hij leert hen de voorkeur voor het zwakke, om Christus’ wil. “Niet de toegeeflijkheid ten opzichte van zwakken is in het geding, maar wel de overtuiging dat in Jezus Christus onze zwakheid bewoont, dat de wereld, hoe onvolmaakt, ambivalent en gecompliceerd die ook moge zijn, met goddelijke aanwezigheid is vervuld. Aelred is werkelijk ‘gepassioneerd’ door de idee van de Incarnatie,” schrijft Guerric Aerden in de Inleiding. (25)

 

De definitie van vriendschap ontleent Aelred aan Marcus Tullius Cicero (106-43 voor Chr.): “Vriendschap is eensgezindheid op menselijk en spiritueel gebied, samen met welwillendheid en liefde.” (De Amicitia 20). Dat een klassieke niet-christen een treffende en bruikbare omschrijving geeft is voor Aelred niet vreemd. Vriendschap is namelijk door God in de menselijke natuur gelegd. Door de zondeval is eigenbelang, hebzucht en afgunst de menselijke omgang komen bederven, maar de vriendschap bleef bij de goede mensen. En door Christus leren zijn volgelingen al hun naasten lief te hebben en sommigen als goede vriend trouw te zijn. “God heeft besloten dat wij veel meer mensen in de schoot van de naastenliefde moeten opnemen dan in de omarmingen van de vriendschap. Want de wet van de naastenliefde dwingt ons niet alleen vrienden, maar ook vijanden in onze liefde op te nemen. Vrienden noemen we slechts hen, aan wie wij niet bang zijn ons hart en als wat daarin is toe te vertrouwen; terwijl omgekeerd zij aan ons geboden zijn door dezelfde wet: je vertrouwt de ander en voelt je veilig.” (I,32)

 

De reden om dit jaar Aelreds betoog te gaan lezen lag in discussies over homoseksualiteit. Het voorjaar van 2019 stond er vol van, om te beginnen met de vertaalde Nashvilleverklaring in januari. In de kring van de collega’s bespraken we Hoopvol leven: Gedachten over christelijke trouw en homoseksualiteit. Wolter Rose, jaargenoot van me, zelf homoseksueel, schreef het Woord vooraf bij dit pleidooi voor celibatair leven, door Wesley Hill, assistent-hoogleraar Biblical Studies aan de Trinity School for Ministry in Ambridgde, USA. Hill wil in de traditie van Aelred de vriendschap (her)waarderen, als levensvorm voor celibataire homo’s. Het schijnt dat Aelred homoseksuele contacten heeft gehad voor zijn intrede in het klooster. “Wat Aelred ‘geestelijke vriendschap’ noemde, was een vorm van homoseksuele intimiteit die geen ruimte gaf aan geslachtelijke uitdrukking van erotische passie maar die veeleer – met een recentere psychologische term – sublimeerde of transmuteerde.” (154)

 

Ik ben geen psycholoog, maar ik vraag me af hoe heilzaam en duurzaam gesublimeerde passies is. Maar wat nog sterker opvalt is, dat Hill de vriendschap naar voren schuift in een discussiecontext waarin christenen het heterohuwelijk als de ware en enige vorm van ‘ware intimiteit en oprechte verbondenheid’ voorstellen. (152) Dat perspectief kom ik bij gesprekspartners in mijn kerkelijk kring nauwelijks meer tegen.
Wat ik mooi vind in Aelreds denken is dat hij vriendschap niet alleen in de schepping als ‘van God’ aanwijst, maar ook verbindt met goddelijke verlossing, door Christus. De mens kan wel zonder huwelijk of erotische ervaring, maar een mens kan niet zonder vriendschap. “Het is niet goed dat de mens alleen is,” dit woord uit Genesis 2 geldt niet exclusief voor heteroseksuele relaties, evengoed voor vriendschap. Ik zeg zoiets al jaren in trouwdiensten die ik leid. Ik kan me voorstellen dat een kerkelijk gemeenschap duurzame vriendschappen leert zegenen in publieke erediensten. Het lijkt me geweldig om daarvoor met betrokkenen een mooie liturgie voor te verzinnen.

 

De zomerzon scheen over onze tent. Tegenover me zat mijn lief, mijn vrouw. We zijn al sinds 1979 eensgezind op menselijk en spiritueel gebied. Welwillend hebben we elkaar lief. Ik heb een handvol heel goede vrienden, maar zij is één, uniek. Je gunt het iedereen, de liefde, mystiek, geestelijk, lichamelijk.

 

Naar aanleiding van: Aelred van Rievaulx, Affectus: De spirituele kracht van vriendschap en liefde. Vertaling van de geschriften Over spirituele vriendschap, Toen Jezus twaalf jaar was, Gebed tot de Goede Herder. Vertaling en annotatie: Simon Slijkhuis, Guerric Aerden ocso, Joost Baneke. Inleiding door Guerric Aerden ocso. Budel: Damon, 2010

 

Wesley Hill, Hoopvol leven: Gedachten over christelijke trouw en homoseksualiteit. Franeker: Van Wijnen, 2018. Nederlandse vertaling van Washed and Waiting – Reflections on Christian Faithfulness & Homosexuality, [New York], The Zondervan Corporation, 2010, 2016. Voor de Nederlandse uitgave schreef Wolter Rose een Woord vooraf.
Hill geeft nog het volgende door over Aelreds geschrift: “Een van de aspecten uit Aelreds visie die door de jaren omstreden is geweest, en zelfs heeft geleid tot het censureren van zijn boek in twintigste-eeuwse kloosters, is het feit dat hij erin volhardt dat monniken niet simpelweg geroepen zijn om al hun medebroeders lief te hebben, zonder onderscheid (hoewel dat de basisverwachting was). Aelred schiep ook ruimte voor nauwe verbindingen van wederzijds vertrouwen en genegenheid tussen bepaalde broeders in het bijzonder.” (155, met een verwijzing naar Over spirituele vriendschap I,32)

 

Spookhuis

Victor Frankenstein creëert een monster. Samengesteld uit delen van lijken en tot leven gebracht lijkt het een teken van bovennatuurlijke machten. Maar in feite is het verhaal bedoeld als kritiek op de tijdgeest. Mary Shelley publiceerde het verhaal voor het eerst in 1818, en in 1831 verscheen een verbeterde versie. Philip Tallon, werkzaam bij het Institute for Theology, Imagination and the Arts, maakt in The Philosophy of Horror helder dat het monster een product is van de hoogmoed van de Verlichting. De menselijke (wetenschappelijke) zucht tot creëren en beheersen blijkt vast te lopen: de creatie keert zich tegen de schepper. “… not all scientific exploration produces lumbering, fearsome monsters, but it is significant that the chaotic, regressive, and often supernatural genre of horror was born closely together with the rise of Enlightenment values such as rationality, progress, and a generally naturalistic understanding of de world. Noël Carrol, writing about the genre of horror, therefore appropriately calls horror the ‘underside of the enlightenment’.” (37)

In de roman The Haunting of Hill House vervult dr. John Montague de rol van rationele wetenschapper. Hij is gepromoveerd en wil een boek schrijven over het landhuis met zijn spookverhalen. Hij nodigt mensen uit die sensitief genoeg zijn, selecteert de happy few en wil dat er aantekeningen worden gemaakt. Hij draagt verklaringen aan, geeft een historisch achtergrondverhaal en houdt de leiding. Beheersing en controle. Toch gaat  het mis. Eleanor Vance, een van de deelnemers, overleeft het experiment niet. Als de anderen haar wegsturen om haar bestwil, geeft zij vol gas en rijdt tegen een boom langs de oprijlaan. Het huis wordt weer verlaten en staat er zoals het als jaren stond. Alleen.

Shirley Jackson laat het slot van haar roman terugbuigen naar de opening. “No live organism can continue for long to exist sanely under conditions of absolute reality; even larks and katydids are supposed, by some, to dream. Hill House, not sane, stood by itself against its hills, holding darkness within; it stood so for eighty years and might stand for eighty more.” (1) Hiermee is de toon gezet. Het huis kan door allerlei zintuigelijke sensaties de aanwezigen de schrik op het lijf jagen, uiteindelijk gaat het om de innerlijke huishouding van de mensen. Harde kloppende geluiden horen ze op de deuren, er loopt een beest door de tuin en in het huis, of toch niet? Deuren vallen spontaan dicht en het wordt heel koud op sommige plaatsen en momenten. Terwijl dr. Montague oplossingen verzint, volgt de lezer vooral de monologue interieur van Eleanor. Zij heeft jarenlang voor haar moeder gezorgd. Zij is bekaf. Met haar zus en zwager heeft zij ruzie gemaakt over haar vertrek naar Hill House. Zij hoopt eindelijk eens ergens liefde te vinden. In haar hoofd komt een steeds regel van Shakespeare terug: “Journeys end in lovers meeting, every wise man’s son doth know.” (Uit het toneelstuk Twelfth Night) Eerst flarden (15, 19, 23, 25) en later meer, die lijn trekt de schrijfster door het hele verhaal heen. (30, 40, 66, 69, 100, 113, 164, 181) Is Theodora de liefde, wordt het Luke? Uiteindelijk geen van beide. Het tragische is dus dat zij niet bij de groep mag blijven. Het verblijf in het huis heeft haar onvolwassenheid en onzekerheid aan het licht gebracht. Spookt het in het huis of in haar hoofd? De grenzen beginnen te vervagen en ten slotte voelt zij het huis: “She stood with her back against the door, the little mists of Hill House curling around her ankles, and looked up at the pressing, heavy hills. Gathered comfortably into the hills, she thought, protected and warm. Hill House is lucky.” (170, zie ook 165, 178)

Laura Miller schreef een informatieve inleiding bij het boek. Zij is journalist en recensent, onder andere voor de New York Times Book Review. Zij analyseert sterk: “Hill House will force her to acknowledge that she will never be free, that her dreams of leaving her corrosive past and her family behind are illusions, that wherever she goes she will only find the same hell she was running away from. Escape is a mirage. This is de real horror of Hill House.” (xvii)

Zo komt het horrorthema terug bij z’n kern. Het gaat om de onderkant van de Verlichting. Kan een levend organisme de ‘absolute realiteit’ aan zonder te dromen? Hard wetenschappelijk materialisme en gebrek aan verbeelding, het is niet te verdragen. Het is ongezond. Je wordt er gek van. Hill House vormt geen gezonde omgeving. Het verbindt niet. Wat daar rondloopt, loopt alleen.
Dat zijn de vragen die het boek stelt: hoe ben ik echt met mensen verbonden en hoe richt ik mijn materiële omgeving zo in dat ik wel gezond blijf?


Naar aanleiding van: Shirley Jackson, The Haunting of Hill House. New York: Penguin Books, 2006. De eerste druk werd gepubliceerd in 1959 bij The Viking Press. De eerste Penguin-uitgave kwam in 1984. Laura Miller schreef bij de 2006 editie de introductie.
Netflix produceerde een tiendelige serie geïnspireerd op deze titel. De eerste episode opent met de startalinea van het boek. Veel namen uit het boek keren terug. Verder ontwikkelt de serie zich vrij van het boek. De Nederlandse acteur Michiel Huisman speelt een hoofdrol. Bij vergelijking concludeer ik: beeld en geluid veroorzaken toch andere schrikeffecten dan de leesverbeelding.
Philip Tallon, “Through a Mirror, Darkly: Act-Horror as a Medium for Moral Reflection.” In: The Philosophy of Horror (edited by Thomas Fahy). Kentucky, The University Press of Kentucky, 2012, 33-41.

Blijf het proberen

“Als iets niet lukt, mag je het best een tweede keer proberen.” Maarten van der Weijden stimuleerde ons deze zomer (2019) bij het succes van de tweede poging tot een Elfstedenzwemtocht. De overtreffende trap van die aanmoediging vond ik bij het doorluisteren van de cd Sailing to Philadelphia van Mark Knopfler (* 1949). Wat mij betreft een van zijn beste werken.

Speedway at Nazareth is het tiende nummer op de cd. Het lied van een coureur van Indy autoraces, het broertje van de Formule-1 in de Verenigde Staten. Op verschillende circuits worden wedstrijden gehouden en ik ontdekte tot mijn verbazing dat een Nederlander die race wel eens gewonnen heeft: Arie Luyendyk. Eén van de circuits was de ovale Speedway in het plaatsje Nazareth, Pennsylvania. Mark Knopfler schreef een nummer vanuit het perspectief van een coureur:

After two thousand came two thousand and one
To be the new champions we were there for to run
From springtime in Arizona ’til the fall in Monterey
And the raceways were the battlefields and we fought ’em all the way

In de vijf coupletten die volgen komen (met enige dichterlijke vrijheid) nog ruim tien wedstrijdplaatsen langs: Phoenix, Long Beach, Indianapolis, Brickyards, Milwaukee Mile, Bell Isle, Portland, New England, Portland, Road America en ten slotte Nazareth. Het zijn slagvelden en telkens wordt hij geen kampioen. Pas in Nazareth lukt het:

New England, Ontario we died in the dirt
Those walls from mid-Ohio to Toronto they hurt
So we came to Road America where we burned up at the lake
But at the speedway at Nazareth I made no mistake

Bij deze regel zijn we pas op de helft van de bijna zeven minuten. Het ritme van het begin krijgt nu vleugels. Er komt een flow waarbij gitaren, viool, bas, drums en keyboard het tempo van de races in muziek omzetten. Door de synergie sleept het nummer je mee naar de finish en de ruimte voor solo’s is heerlijk. Op de cd eindigt het lied in fade-out maar bij live optredens zie je Knopfler naar z’n bandleden kijken en sluiten ze af met een geladen break. Applaus!

Hoe vaak moet je samen geoefend hebben om zo in de flow te komen? Het is oefenen en oefenen en steeds opnieuw er voor gaan staan. In mijn eigen werk heb ik dezelfde les geleerd: een liturgie van A naar Z leiden is een kunst, een kunde. Eén op de dertien zonder fout, ik vind het een aardige inschatting. Al die andere mislukkingen tot de huilbui toe, het hoort erbij.

Bij twee nummers van Sailing to Philadelphia viel me de christelijke toets op: Psalm 23 in Baloney Again (ook al zo mooi) en Prairie Wedding (Adam en Eva en de prediker die het huwelijk sluit). Ik sloeg niet direct aan op ‘Nazareth’ tot ik bij herlezing dacht: zit er misschien meer in dan bij eerste lezing opvalt? Couplet 3 over kruisigen en de berg beklimmen:

Well the Brickyard’s there to crucify anyone who will not learn
I climbed a mountain to qualify I went flat through the turns

Het is een lied van opstaan en vallen en weer opstaan. Teleurstelling en beproevingen maken je sterk en de heerlijkheid van de overwinning is formidabel. Je zit zo in het christelijk jargon met een lied over het navolgen van de Heer die gekruisigd werd op een berg – en stierf. Misschien wil ik teveel zien – ook zonder dat bezorgt het nummer me kippenvel.


Naar aanleiding van: Mark Knopfler, Speedway at Nazareth (Sailing to Philadelphia, 2000). Met medewerking van Gillian Welch en David Rawlings, vocals; Paul Franklin, pedal steel; Aubrey Haynie, viool. Voor een mooie live uitvoering met Emmylou Harris in Oslo 2006, klik hier. Slot van het concert, voor de toegiften. In de zomer 2019 tourde Mark Knopfler (69 jaar!) nog door Europa en stond in juni in de Ziggo Dome in Amsterdam.

Ik weet niet

Ik weet niet wat ik van hem ben.
Al in zijn dromen roep ik de Morgenster,
doe ik een schicht en schrikt hij wakker.

Staan we op, dan kom ik uit zijn woorden.
Ik ben de gril, de flits, ik maak hem als een kind
zo blij. Zijn schaduw ben ik niet,
daar ben ik intussen veel te licht voor.

Hij laat me los als ik zijn spiegel ben,
onder de douche geef ik een kus.
We drogen af, hij zalft mijn hoofd
tot ik het zwijgen ertoe doe.

Hij luistert stemmen en hij spreekt.
Ik weet: straks valt de nacht en eens
ben ik de nieuwe schepping. Morgen.