Gedateerd grappig

Kijk eens naar dit filmpje. Godfried Bomans (1913-1971) leest voor uit eigen werk.

Moest je erom lachen? Ik wel, de eerste keer. En bij herhaling vind ik het vooral grappig dat Bomans zelf zijn verhaal klaarblijkelijk leuk vindt. Maar is het verhaaltje leuk op zich? Bomans leest voor uit Kopstukken, een verzameling grappig bedoelde interviews met mensen die op een of andere manier de publieke aandacht krijgen, zoals de beroemde vrouw, de 100-jarige, de gamelan-kenner. De katholieke achtergrond van Bomans verklaart dat hij gemakkelijk een Kleine Catechismus van St. Nicolaas toevoegt. In het laatste interview, met de heer W. Sanders, neemt Bomans zichzelf ook wat op de hak. Sanders kreeg als bokser de bijnaam ‘De Tijger van Medemblik’ en Bomans gaat hem interviewen. Hij vraagt tenslotte: “Mag ik u, namens de lezers van dit boekje, verzoeken enkele stoten te demonstreren?” (111) Uiteraard doet de bokser dat met genoegen en in cursief eindigt het boekje met: “De toestand van de schrijver Godfried Bomans is, hoewel aanvankelijk zorgwekkend, enigszins vooruitgaande. Het laat zich aanzien dat hij binnenkort zal mogen opzitten. Van enige hervatting zijner werkzaamheden kan echter voorlopig geen sprake zijn.” (111-112)

Milde ironie en vergaande overdrijving is het terugkerend kenmerk. Ironie (Gr. Eirooneia = verdraaiing) is “spottende humor (door geveinsde onwetendheid), met een satirisch doelmerk,” volgens Els Jongeneel (Letterkunde, 123) en het gaat in deze verhalen vooral om het vak van interviewer en de mensen die zich belangrijk genoeg vinden om zich te laten ondervragen.
De heer Potharst, bijvoorbeeld, is de lijsttrekker. “Hebt u al van ons nieuwste programmapunt gehoord?” vraagt hij aan de verslaggever.

“Neen, dat heb ik niet.”
“Geluk,” zegt Potharst, zich achterover werpend in zijn stoel.
Ik sta verstomd. Dàt is het. Dat omvat alles.
“En dan,” vervolgt Potharst, “punt 15a: tevredenheid. Een vondst van de penningmeester.“
Ik zwijg. Elk woord is hier te veel. En dan opeens staat Potharst op en zegt: “Ik ben vóór welvaart. Ik ben tégen armoede.”
Schreiend zinken wij elkander in de armen.” (24)

Op haar verjaardag in 1979 kreeg mijn lief een exemplaar van dit boekje cadeau van vriendin Margot. M. werd dat jaar zeventien. Deze Bomansbundel was toen toe aan de vierentwintigste druk. In 1947 verscheen deze verzameling ironische flauwekul voor het eerst. Wij werden als jongvolwassenen (geboren 1962) nog met deze schrijfsels verblijd in verwachting dat wij die humor konden waarderen. En zoveel is waar, wij konden nog schakelen met grapjes die verwijzen naar de Tweede Wereldoorlog (“Heeft Sinterklaas tijdens de oorlog ook aan Duitse kindertjes gegeven?” 95). Zeventienjarigen anno nu kunnen niets meer met deze kolder, verwacht ik. Tenzij ze vooral de uitvergrote menselijke trekken erin kunnen vinden. Daar heb je wel wat levenservaring voor nodig en ik tref haar zelden aan bij pubers. In het filmpje zijn de lachers toch echt beduidend ouder.

(Zelf)spot en overdrijving blijken nog steeds prima middelen om elkaar aan het lachen te maken. En lachen houdt de boel een beetje bij elkaar. De boodschap luidt voor dat moment: alles is in orde. Ga maar na hoe naar het is als je niet kan mee lachen met de groep. Dan hoor je er dus niet bij. En juist dat willen we toch, al van kindsbeen aan? Frans de Waal heeft er een scherp oog voor:

“Al een paar dagen nadat een baby geboren is, kietelt een gorillamoeder met haar grote vinger zijn buikje, en brengt zo de allereerste lach voort. Bij onze eigen soort hebben moeders en baby’s talloze momenten van contact waarbij ze op elke verandering in de uitdrukking en de stem van elkaar letten, met veel lachen en glimlachen. Dat is de oorspronkelijke context, en daarin ontbreekt elke vorm van kwaadaardigheid.” (87)


Naar aanleiding van: Godfried Bomans, Kopstukken.24 Amsterdam/Brussel: Elsevier, 1978 (geïllustreerd met pentekeningen van Jo Spier).
Letterkunde van A tot Z2. samenstelling door Cees van der Zalm. Aanvullingen en bewerking: dr. E.C. S. Jongeneel. Utrecht: Het Spectrum, 2001 (Eerste druk 2001). Het boek is een bewerking van Prisma van de Letterkunde dat in 1990 verscheen bij Het Spectrum.
Er is – hoe kan het anders, en volstrekt terecht – een Godfried Bomans Genootschap.
Frans de Waal, Mama’s laatste omhelzing: Over emoties bij dieren en wat ze ons zeggen over onszelf. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2019. (Met foto’s en tekeningen van de auteur. Oorspronkelijke titel: Mama’s Last Hug: Animal Emotions and What They Telll Us About Ourselves. W.W. Norton & Company Inc., 2019; vertaald door Albert Witteveen).

Commerciële seks

Naar schatting zijn in Nederland 20.000 tot 30.000 mensen fulltime werkzaam in de prostitutie. Laatst las ik een verhaal van één van hen, een vrouw uit Polen. Zij ontvluchtte een lastige thuissituatie en werd als jong meisje al moeder van een zoon. Zij wilde hem graag goed verzorgen en een mooie toekomst met hem opbouwen: een huisje kopen en altijd samen zijn. Via een ‘vriendin’ kwam zij in Duitsland, en later in Nederland, om goed geld te verdienen. Toen haar zoon zestien werd, vertelde zij hem welk werk zij deed. “Hij zei: ‘mama, ik hou heel veel van jou. Ik vind jou lief.’ Toen ik dat hoorde, heb ik uren gehuild. Dat heeft alles voor mij veranderd. Opeens valt de schaamte weg. De belangrijkste persoon in mijn leven weet wat ik doe en toch houdt hij van me.” (De Havenpost)

Intussen las ik ook Platform van de Franse schrijver Michel Houellebecq. Het verschijnen van zijn nieuwe roman Serotonine was de aanleiding deze roman uit 2002 nog eens uit mijn boekenkast te pakken. De hoofdpersoon (Michel!) is een single van rond de veertig die snel rijk wordt door de erfenis na het overlijden van zijn vader. Hij gaat met een groepsreis naar Thailand en maakt daar zonder gewetensnood gebruik van sekswerkers. Terug in Frankrijk begint hij een relatie met Valérie, een van de medereizigers naar Thailand. Zij werkt in de toerismebranche en samen verzinnen zij een nieuwe vorm van luxe, georganiseerde seksvakanties. (204-207) Op een gegeven moment laat Houellebecq de hoofdpersoon zeggen: “Zelf had ik er totaal geen moeite mee dat seksualiteit aan de wetten van de markteconomie zou worden onderworpen. Er waren veel manieren om rijk te worden, eerlijke en oneerlijke, verstandelijke of juist meedogenloos lichamelijke.” (251)

Wat moet er gebeuren in je gedachten om dit normaal te vinden? In de eerste plaats kun je blijkbaar seksualiteit als product beschouwen los van de concrete mens. Vraag en aanbod gaat bijvoorbeeld over dingen buiten onszelf, over groeten of fruit, over ipads en smartphones, eventueel levende wezens als koeien en schapen. Het kopen en verkopen ervan heeft te maken met nut of het vervullen van een behoefte. Als je met je aankoop wilt blijven handelen, dan moet je op een bepaalde manier onverschillig zijn. ‘Productonverschilligheid’ noemt Ad Verbrugge dat: een handelaar “… mag dus niet persoonlijk betrokken zijn bij de spullen waarin hij handelt. En het is juist deze afstandelijke onverschilligheid die hem tot een goede handelaar maakt.” (69) Elk product is dan vervangbaar tenzij het wordt opgenomen in de levenssituatie en geschiedenis van mensen. Dan is het ‘kastje van oma’ ineens niet meer gewoon een product.

Om seks tot zo’n product te maken moet je het intieme spel tussen mensen dus onpersoonlijk maken. Ook mag zij de bestaande behoefte niet bevredigen, zij moet net als kleding, televisies of keuken een keer ‘op’ zijn, weggegooid kunnen worden. “Een consumptiecultuur stimuleert daarom een neurotische ontevredenheid als de nieuwe menselijke normaaltoestand, en precies dat brengt de hoogspanning teweeg die consumptie en productie voortjaagt.” (Verbrugge, 73) In de roman reduceert Michel de zaak tot betaalbaarheid: “… je had maar twee eigenschappen die telden, jeugd en lichamelijke schoonheid. Die eigenschappen hadden zeker hun prijs, maar waren niet onbetaalbaar.” (251, cursief in origineel)

Het is een merkwaardige menselijke eigenschap, dat wij kunnen dépersonaliseren. Dat je je lichaam en de daarin opgeslagen (potentiële) sensaties als los van jezelf beschouwt en hanteert. Veel verhalen van sekswerkers gaan over misstanden thuis. Wie neemt iemand iets kwalijk als hij of zij dépersonaliseren tot een overlevingsmechanisme ontwikkelt, voor jezelf of voor een ander? De ondergang was waarschijnlijk de enige voorstelbare optie op dat moment. Het ontnuchterende van de roman van Houellebecq is dat hoofdpersoon Michel onomfloerst stelt hoe het zit: “Als welgestelde Europeaan kon ik in andere landen voor een lagere prijs voedsel, diensten en vrouwen krijgen; als decadente Europeaan, me bewust van mijn naderende dood en volledig gezwicht voor het egoïsme, zag ik geen enkele reden om me die mogelijkheid te ontzeggen. (252-253)
De naderende dood en het egoïsme, zie je het staan?

Paulus heeft het ergens over mensen van wie de ‘aandacht alleen gericht is op aardse zaken.’ (Filippenzen 3,19) Wie wil weten hoe dat werkt, leze Houellebecq. Schaamteloos kan de ellende van de ander en de koopkracht van de neurotisch ontevreden mens een verdienmodel worden. Het is terecht dat hij in Platform ruimte maakt voor het religieuze verzet. (279v, 286) Binnen de democratische, vrije samenleving moet je ‘vreedzaam’ vechten, maar verzet moet het toch echt wel zijn: tegen dépersonaliseren van de mens en voor tevredenheid.

Net zo min als geluk is tevredenheid een prestatie. Michel zegt op een gegeven moment dat hij gelukkig is, met Valérie: “… ik had een geliefde gevonden en zij maakte me gelukkig.”  (177, zie ook 140) Geluk, je krijgt het van iemand die zich onvoorwaardelijk aan je verbindt. Aards geluk brengt vrede. Hemelse liefde creëert tevredenheid. “Ik weet wat het is om gebrek te lijden,” schrijft de apostel,  “maar ook wat het is om in rijkdom te leven. Ik heb alles aan den lijve ondervonden: overvloed en honger, rijkdom en gebrek. Ik ben tegen alles bestand door hem die mij kracht geeft.” (Filippenzen 4,12-13)


Naar aanleiding van: Michel Houellebecq, Platform: Midden in de wereld. Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers, 2002 (oorspronkelijke titel: Au milieu du monde: Plateforme. Parijs: Flammarion, 2001, vertaald door Martin de Haan).
De achterflap verwijst naar de titel: “Een twaalfjarige jongen klimt in de bergen in een elektriciteitsmast, helemaal tot op het platform. De gapende leegte onder zijn voeten oefent een vreemde aantrekkingskracht op hem uit: zal hij springen? Dertig jaar later moet hij terugdenken aan dat moment. Hij heeft de liefde van zijn leven gevonden en zijn eigen economische waarde opgeschroefd door een briljant idee voor een nieuwe vorm van toerisme te lanceren, maar hoe stabiel is geluk? In ieder geval kunnen we er geen recht op doen gelden, zoveel is zeker.” Op p. 272 is de herinnering aan de platformscene beschreven. Dat zij de titel van het boek heeft gehaald is voor mij na lezing niet overtuigend.

De Havenpost: Hart voor vrouwen in de prostitutie, 22e jaargang, no 1, 2019
Ad Verbrugge, Staat van verwarring: Het offer van liefde. Amsterdam: Boom, 2013
In de Volkskrant van 23 oktober 2002 schreef Rokus Hofstede een sterke bespreking van Platform.

Woede en vergeving

“U bent gekrenkt, nietwaar?” Toen ik het zo verwoordde, stemde hij zonder reserve in. Inderdaad, gekrenkt, vernederd was hij. Als een kleine jongen weggezet terwijl je veel ouder bent. In z’n diepe overtuiging miskend door jongeren die nauwelijks kennis van zaken hebben. Het toppunt was dat in een gesprek zijn vrouw de mond werd gesnoerd. “Wat zou jij doen als dat tijdens een gesprek bij je thuis zou gebeuren?” Ik antwoordde direct dat ik door het lint zou gaan. Met een waas voor m’n ogen.

De vraag is of het waar is. Ik ben één keer zwaar uit mijn slof geschoten. Toen een van onze kinderen hun moeder zonder respect behandelde. Ik heb zo staan tieren dat ik er spijt van kreeg en mijn excuses heb aangeboden. Echt woede tonen of agressief worden, ik heb er weinig ervaring mee. Toch kan ik woede wel bewonderen. Precies wat Margriet Sitskoorn schrijft in haar boek over zonden en het brein: “De maatschappij verheerlijkt woede zelfs. De meeste helden die we kennen zijn boos en gewelddadig, of het nu gaat om Rambo, Lara Croft, Hamlet of Avatar.” (131) Dat is waar. Zo vind ik ook cabaretiers die zich ergens over opwinden hilarisch. Ga maar door!

Sitskoorn, hoogleraar klinische neuropsychologie aan de Universiteit Tilburg, schrijft verder in haar populairwetenschappelijke boek: “Woede kan soms voelen als vriend, maar kan tegelijkertijd je grootste vijand zijn. Hij kan je beschermen en tevens de levenslust volledig uit je zuigen.” (132)
Nu is mijn vraag wat we zien op deze pagina, de laatste van de strip Een nacht met volle maan.

Is de man met het bebloede hoofd opgelucht en tevreden? Of leeggezogen? De jonge man is Quentin. Hij sterft. Jean-Pierre Boisseau is de gehavende pensionado. Hij is in eigen huis door een groep jongeren afgetuigd. Zijn vrouw werd voor zijn ogen doodgeschoten. Aan het slot van deze Hermann & Yves H.-strip is hij de enige die nog leeft. De laatste die hij doodstak was Quentin. Welkom in de wereld van de Huppens. Vader en zoon vormen een ongeëvenaard duo dat het ene na het andere formidabele stripalbum produceert. Dit keer gaat het over misrekening en woede.

Quentin en Cynthia kennen de Boisseaus. Zij weten dat de oudjes elke zaterdag uit gaan (7), wat de code is van het alarmsysteem (10) en dat er een brandkast in huis staat, vol poen. De oude Boisseau kent Quentin. (43) Hoe wordt niet erg duidelijk, overigens. Karim en Lucas hebben de leiding bij de uitvoering van het plan, en Pat is het computerwonder dat de kluis moet kraken. Het plan is om weg te zijn voordat de Boisseaus terugkeren.
Hier begint de serie misrekeningen. De combinatie van de kluis is niet elektronisch maar mechanisch. (11) Hm, dat hadden ze niet gedacht. Ergernis ontluikt: “Hé Karim, vraag die scootercoureur ‘ns wat ie nog meer kan, behalve in de weg lopen?” (11). Dan volgt al snel de tweede verkeerde inschatting, ditmaal door de akeligste van de vijf, Lucas: “We wachten tot de bewoners terug zijn. We maken ze een beetje bang door te doen of we criminelen zijn. Ze vertellen wat we weten willen en we smeren ‘m met de poet.” (13). Waarom verwacht hij dat ze zullen meewerken? “We hebben met nette burgers te maken, en die gaan om bij het eerste zuchtje wind.” (13) Jammer, joh, fout.
Weerstand van de anderen tegen het plan wordt door Lucas met dreigen met een pistool de kop ingedrukt. Weer een inschattingsfout: dat je maten doen wat je zegt. Pat let niet op Cynthia en zo moet de overval op de bewoners plotseling en chaotisch worden ingezet. (21)
Dit alles is tot daaraantoe. Maar scenarist Yves H. heeft ons lezers ineens bij de poot als blijkt dat deze voor het oog zo kwetsbare en hulpeloze heer Boisseau ooit ontoerekeningsvatbaar is verklaard. Hij heeft in het vreemdelingenlegioen gediend, vier kameraden gedood en verbleef vijftien jaar in een psychiatrische kliniek. Dat verklaart dat hij geen woord uitbrengt als Lucas dreigt zijn vrouw te vermoorden. Maar je kunt je wel voorstellen wat er gebeurt als zijn vrouw Géraldine door haar hoofd geschoten wordt (nóg een misrekening van Lucas: hij dacht dat er geen kogels meer in het pistool zaten).

“Je zou kunnen zeggen dat woede je voorwaarts drijft. Deze neiging maakt evolutionair gezien deel uit van onze neiging om te vluchten of te vechten als reactie op bedreigende situaties,” schrijft professor Sitskoorn. (135) Dat zien we gebeuren. Jean-Pierre gaat zijn oude vaardigheden inzetten. Hij ontsnapt aan de aandacht van Lucas en de anderen en begint het spel van kat en muis. Op de laatste pagina is het ‘game over’ voor Quentin (die dacht dat hij het gered had toen Boisseau met een auto in de greppel reed: misrekening!). Dan is de nacht is voorbij. De prachtige Franse zomerdag is begonnen, zo prachtig en helder als de vorige dag eindigde. (4.54.56)
Boisseau kijkt omhoog. (56)
Opgelucht? Leeggezogen?

Eerlijk, ik heb geen idee. Ik ben benieuwd hoe de filmversie gaat afsluiten. Dat was het nieuws van dit voorjaar (2019): ook dit album (zoals eerder Bloedbanden) wordt verfilmd. Yves vertelde op het forum: “Filmprojecten kunnen heel lang in dozen blijven liggen voordat ze het licht zien, áls ze het al zien. De eerste contacten met Julius Berg en Mathieu Gompel dateren van 2013 en het is pas nu, bijna zes jaar later, dat het project echt vorm krijgt.” Zouden de filmmakers het aandurven open te eindigen? Mijn voorspelling is dat er een morele afkeuring in zal komen. Het gewelddadige universum van Hermann is niet commercieel te maken. Al helpt het wel dat Maisie Williams (Arya Stark, Game of Thrones) meedoet als Cynthia.

Voorlopig is helder dat de strip stof tot denken geeft. Sitskoorn doet een voorstel: “Wanneer iemand je iets heeft aangedaan wat je woedend maakt en je kunt het maar niet loslaten, dan is vergeven de meest effectieve manier om je woede kwijt te raken.” (138) Waar het gaat om acute (zelf)verdediging is dit te theoretisch. Maar je vraagt je wel af of Jean-Pierre Boisseau het woord ‘vergeving’ ooit kan snappen nu hij in vroegere jaren zo’n gestoorde moordenaar geworden is. Alleen door middel van een Godswonder, dunkt me. Maar een aardige vraag is wellicht of het woord meer kans maakt als het ons wordt voorgehouden.


Naar aanleiding van: Hermann & Yves H., Een nacht met volle maan. Grenoble: Glénat, 2011  (Oorspronkelijke titel: Une nuit de pleine lune). De inkleuring is gedaan door Sébastien Gérard en is voortreffelijk.
Je kunt hier klikken voor de website van Hermann, het forumdeel over deze strip (let wel, Franstalig!).
Margriet Sitskoorn, Passies van het brein: Waarom zondigen zo verleidelijk is. Amsterdam: Bert Bakker, 2010.

Klik hier voor de filmtrailer: The Owners

Ik ben OK, U bent OK

“Ik ben OK, jij bent OK” dat is één van de vier levensposities die de Transactionele Analyse (TA) onderscheidt. In deze basishouding zie je jezelf als aardig en prettig in de omgang. Je ouders en andere volwassenen zijn betrouwbaar, je hebt een positieve kijk op jezelf en de mensen om je heen. Dat is even anders bij “Ik ben niet-OK, jij bent OK”, of andersom “Ik ben OK, jij bent niet-OK”. Om maar niet te spreken van “Ik ben niet-OK en jij bent niet-OK”.

Ik ben sinds een paar maanden intensief in de weer met TA. Hoe werkt dat bij mijzelf, hoe werkt dat bij anderen? Onvermijdelijk komt dan ook de vraag op hoe dit nu werkt in het christelijk geloof. “Ik ben OK, U bent OK”, kan dat tussen ons en God?

Het lezen van een oude roman biedt me alle ruimte om daarover te filosoferen. Het Paradijs van Jan Overduin is het fictieve verslag van een man aan het einde van zijn leven. Hij wil schoon schip maken. Door middel van een lange biecht zijn ‘levensgeheim’ onthullen en zo zorgen dat hij met een goed geweten het leven verlaat. De roman is door en door christelijk. De vraag naar de toegang tot de hemel krijgt volop aandacht. Zal hij worden binnengelaten? Lang heeft hij gedacht van niet. Maar het slot van het verhaal is het nawoord van de dominee. Deze kan hem bemoedigen met de gedachte dat de stervende spoedig zijn al overleden vrouw en kind zal weerzien. (317)

Tijdens zijn leven heeft de hoofdpersoon een keer een zelfdoding voorbereid. (184-200) In de TA-benadering heeft dat te maken met de manier waarop je in je vroege jeugd de (verbale en non-verbale) boodschappen van ouders of andere volwassenen hebt opgepakt en verwerkt: “Als u ooit zelfmoord hebt overwogen, dan is het heel waarschijnlijk dat uw scriptboodschappen de injuctie Besta Niet bevatten. Hetzelfde is waarschijnlijk het geval als u zichzelf ooit waardeloos, nutteloos of onbemind hebt gevoeld.” (Stewart & Joines 137) Dat klinkt nogal rigoureus: besta niet! Iets gewoner klinkt het zo: “Had ik je maar nooit gekregen!” Niet elk kind wordt verwelkomd, zeker niet in de tijd voor de algemene acceptatie van de anticonceptiepil. In die tijd moeten wij de roman van Jan Overduin (1907-1958) situeren. Hij beschrijft de wereld van een enig kind in een gezin dat leeft voor de Tweede Wereldoorlog. Over zijn ouders komen we niet zoveel te weten, maar wat we horen getuigt niet van een warme band: van moeder vernemen we weinig tot niets, vader is zelden thuis vanwege zaken. De jongen is eenzelvig op school en gaat bij een broer van vader in de kost: “Voor deze oom heb ik niet veel anders dan vrees gekoesterd, zolang ik hem gekend heb…” (14). Oom kleineert hem, tante verzorgt hem ‘plichtmatig en geruisloos’. (15)

Een dergelijk negatief jeugdklimaat zadelt je op met een geweldige taak: bewijs dat je bestaan iets waard is. Bestaan als klus. Er moet aan voorwaarden worden voldaan: Wees Perfect en Wees Sterk (in TA termen: twee van de vijf drivers). De lat ligt hoog (want ik ben niet-OK) en ook de ander moet meewerken (jij moet OK zijn). De permanente dreiging is uit te tekenen: aan die voorwaarden zal en kan niet voldaan worden, vooral naar eigen inzicht. Door vergelijking kan het ideaal wordt geconstrueerd en als voortdurende meetlat worden gehanteerd. Zo ontstaat bij deze gevoelige jongen de ideale vrouw in fantasie (super-OK), aan de hand van een voorstelling van Adam en Eva in het paradijs: “De schaarse inlichtingen die mijn moeder op mijn weetgierige vragen naar deze geschiedenis wist te geven, werden aangevuld door de zalige fantasieën van mijn kinderlijke verbeelding.” (20). Als later een meisje van vlees en bloed de verbeelding van de reine oervrouw wordt, en zij een keer ‘schaamteloze woorden’ spreekt (26), dan stort zijn wereld in elkaar (super niet-OK). Waartoe dient alles? De wereld is krankzinnig. Hij wordt boos en zint op wraak: “Nu ik bedrogen was door wat mij het edelste op aarde had toegeschenen, wilde ik mij wreken door aan niets ter wereld meer geloof te schenken.” (27-28)

De werkelijkheid is wreed en onvoorspelbaar. Hij trouwt met Elize. Zij sterft. Hun enig dochtertje Like sterft ook, kort daarna. Hij weet zeker dat hij schuld eraan heeft. (167, 176, 181) Hij heeft geen recht van bestaan. Alles drijft hem naar zijn eigen dood. Maar op het dieptepunt komt dan een wending. Hij geeft zijn laatste geld weg aan een weesmeisje, Antje. Zij vraagt om de volgende dag weer te komen. “Zonder erbij na te denken knikte ik ja, alleen om het kind een genoegen te doen.” (195)

Hoe komt God nu ter sprake in dit verhaal? God mag nooit teleurstellen. Hij doet het toch. (131, 142) De hoofdpersoon (die maar geen naam krijgt!) vervloekt God, nu al zijn levensgeluk is vernietigd. (167) Geluk, dat is het kernwoord dat de wending gaat geven. De dominee vraagt of een mens een ander buiten God om gelukkig kan maken. (220) God verantwoordt zich niet over zijn daden (223) maar is wel degelijk op het grote Geluk van de mens uit. Hij geeft zichzelf. Die waarheid eigent de hoofdpersoon zich langzaam maar zeker toe. Aan het slot zijn dit zijn laatste woorden (met een verwijzing naar Johannes 17,3): “Dit is het eeuwige leven dat zij u kennen. Ja, U alléén!” (312)

Een boek vol niet-OK. Herkenbaar genoeg helaas. Het levensscript van deze man wordt gedomineerd door het Aangepaste Kind die voortdurend in gesprek is met de stemmen van de Ouder. Ik ken het patroon. Het Vrije Kind zie ik een klein beetje naar buiten komen als het weesmeisje die rol voordoet. Hoe moeilijk is het om weer oog te krijgen voor de positieve insteek van Gods bemoeienis met ons. Dit moet toch anders kunnen? Is er een weg om komen tot “Ik ben OK, U bent OK”?

In elk geval kunnen we voor het leven hier en nu zeggen dat de basisboodschap bij je geboorte is: Besta! Hoor David: “U was het die mijn nieren vormde, die mij weefde in de buik van mijn moeder. Ik loof u voor het ontzaglijke wonder van mijn bestaan, wonderbaarlijk is wat u gemaakt hebt. Ik weet het, tot in het diepst van mijn ziel.” (Psalm 139,13-14). Dat lijkt me een goede start: “Ik ben OK”, want ik ben gewild en verwelkomd door mijn Schepper.

Is God dus ook OK? Daar wringt het snel. Misschien als Schepper wel, maar als Hij geboden gaat geven, wordt het spannend. Hoe royaal Hij alles ter beschikking stelt, het verbod van één vrucht is een ongekend hoge lat. Wees Perfect! Nu dat mislukt is, lukt het ons amper om te zeggen: Genoeg is Genoeg. Tenzij je gelooft dat de beslissing voor je al genomen is. Je bent al beoordeeld en vrijgesproken: “Het is God die door Christus de wereld met zich heeft verzoend: hij heeft de wereld haar overtredingen niet aangerekend.” God is OK. Genade is een kwestie van krijgen en veranderd worden: “Wij allen die met onbedekt gezicht de luister van de Heer aanschouwen, zullen meer en meer door de Geest van de Heer naar de luister van dat beeld worden veranderd.” (2 Korinte 3,18)

Maar er is nog iets. Ik wil kunnen zeggen dat ik iets niet kan, of wat mijn behoeften zijn. Dat hoort bij Ik ben OK. Ik weiger me te laten opdrijven door de stem die zegt: Wees Sterk! Ik wil serieus genomen worden als gesprekspartner van de Almachtige. Ik moet nu ineens denken aan Abraham, Mozes, de leerlingen van Jezus. Zij worden allen als vrienden betrokken bij Gods plannen. God neemt Abraham in vertrouwen bij zijn plannen voor Sodom: “De HEER dacht: Waarom zou ik voor Abraham geheimhouden wat ik van plan ben?” (Genesis 18,17) God behandelt Mozes als vriend: “De HEERE sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals een man met zijn vriend.” (Exodus 33,1 Herziene Statenvertaling) Dat resoneert in Jezus’ woorden: “Mijn gebod is dat jullie elkaar liefhebben zoals ik jullie heb liefgehad. Er is geen grotere liefde dan je leven te geven voor je vrienden. Jullie zijn mijn vrienden wanneer je doet wat ik zeg. Ik noem jullie geen slaven meer, want een slaaf weet niet wat zijn meester doet; vrienden noem ik jullie, omdat ik alles wat ik van de Vader heb gehoord, aan jullie bekendgemaakt heb.” (Johannes 15,12-15) Zit in al deze voorbeelden niet iets heel Volwassens? Goed geïnformeerd worden door God. Je hebt de vrijheid om met die informatie iets moois te maken. Geef je Vrije Kind de ruimte. Dien waar je kan. Geloof in het geheel: dat kan opvangen als jij als onderdeel een keer zegt: genoeg is genoeg. Ik blijf verwonderd kijken naar de Heer: “Gelukkig de knechten die de heer bij zijn komst wakend aantreft,” zegt Hij, “Ik verzeker jullie: hij zal zijn gordel omdoen, hen aan tafel nodigen en hen bedienen.” (Lukas 12,37).

De hoofdpersoon uit Het Paradijs komt van ver: Ik ben niet-OK, jij (God en medemens) bent niet-OK. Hij nadert aan het slot het genadige Ik ben OK. Zijn pleegdochter komt afscheid nemen bij zijn sterfbed. “Ook ik was aangedaan, want ik heb veel van haar gehouden. Het ontroerde mij dat er iemand was die mij zou missen.” (303) en “Wat achter mij ligt kan ik loslaten. Ik heb ermee afgerekend.” (309). En God is ook OK: “Hij hield mij vast toen ik Hem haatte…” (311)


Naar aanleiding van: Jan Overduin, Het Paradijs. Kampen: De Groot Goudriaan, 1999. De eerste druk van de roman verscheen in 1953.
Ian Stewart & Vann Joines, Transactionele Analyse: Het Handboek voor persoonlijk en professioneel gebruik.7 Amsterdam: SWP, 2008. (Oorspronkelijke titel: TA Today: A New Introduction to Transactional Analysis. Nottingham: Lifespace Publishing, 1987, vertaald door Maarten J. Stoffel, Karen van der Zee en Jan W. Boshuizen).
Ik ben o.k., jij bent o.k. van Thomas A. Harris werd in de jaren zestig en zeventig als populair-wetenschappelijke uitgave over deze psychologische benadering vele malen herdrukt door Amboboeken, Baarn.

Gruwelijk echt

The Blair Witch Project is een angstaanjagende film (dat schreef ik al eerder) en sinds het zien van die film ga ik met een boog om echte horror heen. Subtiel spel met suspense gaat nog, maar verder ben ik erg terughoudend. Kettingzagen in mensenlijven is niet aan mij besteed.

Ik begrijp nu beter hoe dat komt. Ik las The Philosophy of Horror, een bundel opstellen over het genre geredigeerd door Thomas Fahy. Philip J. Nickel onderzoekt de waarde van horror in het openingsessay en noemt onder andere: 1) door het praktische levensvertrouwen ter discussie te stellen gedurende de gruwelfilm, bevestigen wij het; we kunnen niet zonder basisvertrouwen; “Everyday life is saturated with our apparently justified reliance on others and on the world around us – saturated with trust.” (27)  2) het leert ons dat volmaakte zekerheid niet te vinden is in het leven, er is altijd een opening naar de angst dat alles anders is dan wij denken. Toch kunnen we verder, want we construeren een alledaags leven waarin we niet door vogels worden aangevallen of ons lichaam niet op een ochtend veranderd is in een kever. “It is necessary that we construct an idea of the everyday in which the intellectual backing for our practical trust feels secure, even when we know it is not.” (29)

Hoe herkenbaar! Nu snap ik ook beter wat mij aantrok in de bundel Lugubere Verhalen van Hermann. Naast het feit ik alles van die man wil verzamelen en (her)lezen, blijft juist deze hardcoveruitgave uit 2014 mij trekken. Hermann Huppen creëert in het verhaal De Slachting (5-14) het bekende Ik-neem-zelf-wraak-scenario. Een jonge man vindt zijn vriendin misbruikt en vermoord, samen met haar ouders en de kat. De politie mompelt het bekende ‘je hoort nog van ons’ en overhandigt de hond die in het huis gevonden is aan de geschokte vriend. Nu had de familie van zijn vriendin geen hond en je ziet zijn gezicht in de wraakstand komen. Via de hond komt hij bij vier jonge daders uit die hij genadeloos afslacht.

“Volgens hem,” lees ik op de officiële site over Hermann Huppen, “is er te veel gevoeligheid voor dergelijke schurken terwijl er niets wordt gedaan om mensen te helpen die in bittere armoede leven. Omdat hij voelde dat het in hem kookte en hoewel hij volledig vijandig staat tegenover gewelddaden tegen onschuldigen, tekent en schrijft hij wel dit verhaal. … Hij liet zich inspireren door een gruwelijke gebeurtenis die de publieke opinie een paar jaar geleden schokte: de moord op 5 mensen in 1969 in Bel-Air (Californië), inclusief Sharon Tate, echtgenote van Roman Polanski, door leden van de familie van Charles Manson. Net als deze moorden bereikt het verhaal van Hermann een geweld dat je zelden tegenkomt in strips waarin we de moordenaars op hun beurt geëxecuteerd zien worden  door de wakende held.”

Philip J. Nickel rekent ook het psychisch gestoorde van de mens tot het horrorgenre (omdat het het gewone leven ernstig ontregelt) maar vooral het boven- of tegennatuurlijke kenmerkt de ware horror: zombies, vampieren, spoken en monsters. Je loopt de bioscoop uit en ineens ben je er niet meer gerust op. Het donkere huis waarin je terugkomt moet snel verlicht worden om te voorkomen dat de rillingen over je rug gaan bij de geringste kraak van een traptrede.

Het griezeligste verhaal in de bundel van Hermann is Op de vlucht (17-21). In een soort prehistorisch  nachtelijk veld staan kale boomstammen en drijven mistslierten rond. Een naakte man rent voor z’n leven, gevolgd door twee vrouwen, al even naakt. Een horde reusachtige aapachtige trollen (beter kan ik ze niet beschrijven) zit hen op de hielen en niet voor de grap. De achterste vrouw wordt gespietst, verkracht, meegesleept naar de woonplek van de beesten en ondersteboven opgehangen. Alles lijkt erop dat ze zal worden gerookt om gegeten te worden. De hoofden van eerdere slachtoffers, gespietst, kijken haar aan. Zij begint te krijsen en wordt wakker…
Het blijkt een boze droom van een meisje dat naakt in haar bed ligt.
“Tjonge,” verzucht ze, “wat een nachtmerrie! Dat was bibberen en beven!” Maar gelukkig, ze zit gewoon op haar kamer, het licht is aan en ze hoort wat geluid op de gang. Dat kan niet anders dan de huisgenoot zijn. “Ben jij dat, Loebas?” Achter de deur grijpt een behaarde arm naar de klink…

Ik glimlach ongemakkelijk en ga maar gewoon verder met m’n werk.


Naar aanleiding van: Hermann, Lugubere Verhalen. Antwerpen: Ballon Media, 2014. Oorspronkelijke uitgave, 1988: Abominable. Voor de website van Hermann Huppen, klik hier.
Philip J. Nickel, “Horror and the Idea of Everyday Life: On Skeptical Threats in Psycho and The Birds.” In: The Philosophy of Horror (edited by Thomas Fahy). Kentucky, The University Press of Kentucky, 2012, 14-32.