Goed zo, Liz!

“I was single, straight, and female.” Emily Witt vertelt in haar boek Future Sex over haar tocht langs de seks van morgen. In 2011 – zij is dan dertig jaar – leefde bij haar het beeld dat zij uiteindelijk zou eindigen in een vaste relatie. Zij besluit dan om haar wensen en ideeën over seks en intimiteit te toetsen aan de realiteit: “I wanted to picture a different future, one aligned with the freedom of my present, and in those years, San Franscisco was where the future  was going to be figured out, or at least it was de city that America had designated for people who still believed in free love.” (12). De wereld van internetdating, orgiastische meditatie, porno-industrie, live webcams en zo nog een en ander, hoe is dat voor een vrije, volwassen vrouw?

Enkele jaren eerder arriveerde de achttienjarige Jennifer Shapiro in Los Angelos. Zij wil ‘Hollywoodster’ worden. Het toeval wil dat zij Dorothy Knowles tegen het lijf loopt. Eenentwintig jaar, op zoek naar mannen met geld. Want zij heeft een drugsverslaving te bekostigen en doet daarvoor gerust haar lichaam in de verkoop. We treffen het tweetal aan in de auto van Tony Masciello. Een kleine crimineel en figurant bij de El Doradostudio. Hij zal de dames op een party afzetten. Maar eerst rijden ze nog even langs de couturier van de sterren, Bodo Horvath. Vanuit de open Jaguar klinkt het Frank Sinatralied: The Girl from Ipanema.

Dat is dan ook de titel van het derde deel van de striptrilogie van Hermann en Yves H. In de lijn van Bloedbanden en Manhattan Beach 1957 ontmoeten wij agenten met een grauw verleden. Dat plaagt Roy Chavez en Ed Jennings van de LAPD, het stempelt hun gedrag. We weten intussen dat het niet goed gaat aflopen met de twee jonge vrouwen; en dat de wereld gewoon doordraait. Aan het eind van het verhaal gaat het over een ‘mooie rustige dag’, zoals die ook begon ruim een week eerder. Nieuwe Dorothy’s en Jennifers lopen door de straten van de stad tot het kwaad ook hen zal treffen. Heel subtiel zien we rode hartjes als oorhangers (54). Die kennen wij uit de vorige twee delen.

Dit laatste deel heeft minder Film Noirkenmerken dan de eerste twee. We kijken wel met Chavez terug in flashbacks (in de bekende grijstinten), maar verder is de strip bijna een hommage aan de boekthriller. De tekst krijgt in het verhaal veel ruimte (bijvoorbeeld op pagina 30) en meer dan anders worden in tekstvakken details van de tekening verhelderd.

The Girl from Ipanema laat vooral schel licht vallen op de kwetsbare positie van vrouwen in de harde wereld van de pornografie. Emily Witt is dertig als zij een journalistiek onderzoek onderneemt in die wereld. Zij weet haar zelfstandigheid en vrijheid te bewaren. De seks van de toekomst is niet een ander soort dan die van vandaag, is haar conclusie. Er gaat vooral een ander verhaal over verteld worden. Het gaat tenslotte toch gewoon om mensen die van je houden, om je geven en je respecteren. Dan kun je je vertonen op straat en zien dat de mensen je nakijken.
Zoals Frank Sinatra zingt:

Tall and tan and young and lovely
The girl from Ipanema goes walking
And when she passes, each one she passes goes ah

Als zulke vrouwen niet terugkijken en je voelt je als man afgewezen, dan is het zingen van dit soort liedjes een alleszins acceptabele vorm van verwerking:

But I watch her so sadly
How can I tell her I love her
Yes I would give my heart gladly
But each day, when she walks to the sea
She looks straight ahead, not at me

Maar er zijn ook mannen die hun handen dan niet thuis houden. Zij vinden dat vrouwen moeten hun lesje leren, ook hardhandig. Dat is de wereld die Hermann tekent en Yves H. in scene zet. The Girl from Ipanema toont, en dat is echt goed nieuws, naast de naïeve jonge meisjes Dorothy en Jennifer nog een andere vrouw. Het is Liz, de vrouw van hoofdinspecteur Ed Jennings. Zij laat niet over zich heen lopen. “Maar de afgelopen twee dagen was Jennings vooral van streek door de heibel met Liz. Zo ijzersterk als hij zich voelde in zijn werk als corrupte diender, zo kwetsbaar voelde hij zich bij vrouwen, Liz vooral. In 26 jaar bij de LAPD had de grond vaak gebeefd onder zijn voeten, maar nog nooit zo hevig als nu, nadat Liz hem op straat had gezet.” (23).

Als hij later ontdekt dat zij hem onderuit probeert te halen in zijn werksfeer, dan krijgt Liz eerst een klap in haar gezicht en vervolgens een schop tegen haar hoofd. Gelukkig bindt zij dan niet in: “Je dacht dat ik gewoon een of ander volgzaam hoertje was, maar je hebt het mis, Ed! Ik hoop uit het diepst van mijn hart dat je gearresteerd wordt of van kant gemaakt door die verdomde vriendjes van je!” (43).  Vrouwen die hun zelfrespect behouden, zij maken de mooie rustige dag in LA, een dag als zovele anderen, toch anders.


Naar aanleiding van: Hermann & Yves H., The Girl from Ipanema (serie Getekend): Brussel: Le Lombard, 2005. Voor de blogs over Bloedbanden en Manhattan Beach 1957, klik hier en hier. Je kunt hier klikken voor de website van Hermann.
Emily Witt, Future Sex: A New Kind of Free Love. London: Faber & Faber, 2017.

Roeping

“Reve snijdt geen kwesties aan, hij legt zenuwen bloot.” Dat is een heel treffende typering, met dank aan Thomas Vaessens (83). Voor mij is dat ook de reden waarom die bijna prozateksten van Reve toch poëzie vormen. Als je de zinnen van het gedicht ‘Roeping’ niet zou afbreken, zou je niet denken dat je een gedicht leest. Nu hij dat wel doet, is het een gevoelig bouwseltje van taal. Ilja Leonard Pfeijffer heeft dat fraai aangewezen bij Reve’s gedicht ‘Een nieuw Paaslied’: “Dit gedicht is niet goed vanwege de humor, maar vanwege de ernst.” (209).

Ernstig is ook het gedicht ‘Roeping’. Het heeft een goede pers, ook onder orthodoxe christenen.

Roeping (Voor de Zusters van Liefde, te Weert)

Zuster Immaculata die al vier en dertig jaar
verlamde oude mensen wast, in bed verschoont,
en eten voert,
zal nooit haar naam vermeld zien.
Maar elke ongewassen aap die met een bord: dat hij
vóór dit, of tegen dat is, het verkeer verspert,
ziet ‘s avonds reeds zijn smoel op de tee vee.
Toch goed dat er een God is.

Gerard Reve, 80

Ligt de strekking niet heel eenvoudig voor de hand? God, die in het verborgene ziet, zal de dienende goede daad belonen te zijner tijd. Wie hier en nu de aandacht weet te trekken, heeft zijn loon al. Het is vierentwintig karaats Jezus-taal. Reve legt de vinger op de toegedekte plek: wij hebben te weinig oog voor het goede dat er ligt in het stilletjes dienen.

Maar zit er niet nog een adder onder het gras? Je weet het bij Reve nooit helemaal precies. Hij is de meester van de ironie. Wat gebeurt er in dit gedicht? De zaak wordt extreem gemaakt: de vrouw is een onbevlekte zuster en de man is ongewassen met een smoel. Reve gaat ons direct voor in de keuze: voor de zuster, tegen de aap.

Maar als die ‘ongewassen aap’ nu eens Amos heet? Of Johannes (aka De Doper)? Of een andere Bijbel-achtige profeet die er weliswaar niet uitziet, maar wel de waarheid vertelt? Hij houdt een bord omhoog. Op zijn spandoek staat bijvoorbeeld: “Jullie vertrappen de zwakken en eisen een deel van hun graan op.” (Amos 5,11). Of: “Addergebroed, wie heeft jullie wijsgemaakt dat je veilig bent voor het komende oordeel?” (Matteüs 3,7). Dat is irritant, als iemand met dat soort teksten jou de weg verspert. Het verkeer, dat zijn wij.

Toch goed dat er een God is… die niet ingrijpt. Zowel de stille zuster als de luidruchtige publieke aap ruimte geeft. Reve’s Godsbegrip verenigt verscheidene, wat tegenstrijdige aspecten in zich, zegt Anneke Reitsma: “Hij is meester en slaaf, almachtig en weerloos, eenzaam én zichzelf genoeg.” (171). Kan de take-away van dit gedicht zijn dat het nu onze beurt is om een statement te maken? Ga je wassen met de zuster of protesteren met de aap? Eerlijk, ik word van beide erg onrustig. En helemaal zenuwachtig als God erachter zit, achter beide.


Naar aanleiding van: Gerard Reve, ‘Roeping.’ In: Gerard Reve, Verzamelde Gedichten. Amsterdam: De Bezige Bij, 2001.
Thomas Vaessens, Ongerijmd succes: Poëzie in een onpoëtische tijd. Nijmegen: Vantilt, 2006.
Ilja Leonard Pfeijffer, Het geheim van het vermoorde geneuzel: Een poëtica. (essays). Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers, 2003.
Anneke Reitsma, Het woord te vondeling: Een eeuw Nederlandse poëzie in zeventien portretten. (essays). Amsterdam: De Prom, 2002.

Waarderende dialoog

“Mijn grootvader is een Hindostaan. Mijn grootmoeder dochter van een Joodse vader en een Afrikaanse moeder. Zij is lichtbruin. Bijna kroeshaar. Een Creoolse.” (18). Dit zijn Lonnio’s grootouders. Zijn moeder voelt zich meer Hindostaans dan Creools. Zijn vader is een Creoolse onderwijzer. Wie is nu Lonnio? Wat is hij? Hindostaan? Creool?
“Wat doet het ertoe?” zou je denken. Je bent toch gewoon mens? Was het maar zo simpel. In de Surinaamse samenleving zijn hokken en vakken: Hindostanen, Creolen, Javanen, Marrons, Indianen, Chinezen, Europeanen en zo nog een en ander. Voeg daarbij dat de ene groepering met de ander in competitie is om macht, aanzien en voorrang en zie daar de levensopdracht: wie ben ik en waar hoor ik bij?

Leo Henri Ferrier publiceerde in 1968 de roman Atman, het verhaal van de zoektocht. “De eerste psychologische roman in de Surinaamse letteren,” volgens kenner Michiel van Kempen. De stijl van de roman is knap maar niet eenvoudig. Veel korte zinnen, plotselinge overgangen tussen heden en verleden, werkelijkheid en droom. Langzaam kom je als lezer mee in de verhoudingen en de clou. Het lijkt alsof de vorm de inhoud moet illustreren: zo moeilijk als het soms is om de eenheid in het boek te vinden, zo moeilijk is het voor Lonnio om de integrerende kern van zichzelf te vinden.

Hoe dat uitpakt, wordt al aangeduid voor het verhaal begint. Het motto: “Atman: adem, Bewustzijn, het Zelf, de Wereldwet duidt subjectieve, innerlijke leven aan; Kennis van Atman leidt tot Onsterfelijkheid.” [5]. Ferrier grijpt terug op een oeroude Hindoetraditie. In het eerste millennium voor Christus ontstonden in de Indiase samenleving de Upanishaden. Wijzen probeerden de eenheid in alle verscheidenheid te doorgronden. Leergesprekken tussen ouderen en jongeren benaderen het geheim van de onoverzichtelijke realiteit. Hier is zo’n verhaal:

“Deze rivieren, mijn jongen, stromen de ene naar het oosten, de andere naar het westen. Ze komen voort uit de oceaan en stromen weer terug in de oceaan en worden weer oceaan zelf. Juist zoals deze rivieren als ze in de oceaan opgegaan zijn niet weten: ‘Ik ben deze rivier’ of ‘Ik ben die rivier’, juist zo, mijn jongen, weten deze schepselen niet dat ze uit het Ene zijn voortgekomen, hoewel ze waarlijk uit het Ene zijn voortgekomen. Dat aldoordringend Ene-zijn, dat is de grondslag van het bestaan, dat is de Werkelijkheid, dat is het Atman. Dat ben jij, Shvetaketu.” (Chāndogya Upanishad VI,10).

Opvallend hoe ook in andere religieuze tradities deze benadering voorkomt. De Joods-christelijke traditie reikt de gedachte van het ‘beeld van God’ aan: “Met onze tong zegenen we onze Heer en Vader, en we vervloeken er mensen mee die God heeft geschapen als zijn evenbeeld.” (De brief van Jakobus 3,8). Het is de relativering van alle onderscheidingen. Voor ons is de Maas niet de Waal en de Rijn niet de IJssel. Maar in de grote zee zijn al die namen weggevallen en voltrekt overbodig. Ik noem jou Oosters, jij mij Westers, maar we zijn beide geschapen naar het beeld van God.

Kan een maatschappij vol diversiteit op dezelfde manier profiteren van deze benadering als een individu die tot een volwassen evenwicht wil komen? In het nawoord van de herdruk in 1996 schrijft Ferrier: “Het is heel zinvol vandaag zo’n 25 jaar na dit alles de balans op te maken van hoe het met de onderlinge harmonie van de in Suriname wonende etnische verschillende bevolkingsgroepen wel gesteld is. Deze harmonie heeft zich niet alleen dankzij eigen enorme flexibiliteit en groot incasseringsvermogen geheel en al hersteld, maar zet in meest positieve zin zijn verdere ontwikkeling ongestoord voort. Er is een geweldige drang te bespeuren naar een zelfbewust gekozen samenleven, alles samen ondernemen, een groot gevoel van togetherness in alle facetten van deze uitzonderlijk multi-etnische gemeenschap.” (173). Hij noemt dan de voorbeelden van kunst en muziek, film. “Vele Surinamers, zowel jongeren als ouderen zijn zeer zelfbewust in eerste instantie Surinamer en pas daarna afkomstig van een bepaalde bevolkingsgroep of groepen.” (174).

Moet je nagaan, hij schreef dit in 1996. Ruim twintig jaar later (zomer 2018) noemde minister Stef Blok Suriname een ‘failed state’. Hij kreeg de wind van voren. De Nederlandse Tijdelijk Zaakgelastigde op het Surinaamse ministerie van Buitenlandse Zaken ontboden. Bloks woorden werden opgevat als in strijd met de realiteit aangaande het met veel inspanningen bereikte klimaat van saamhorigheid. De nieuwe Surinaamse realiteit is een afwijzing van de door de koloniale machthebber (lees: Nederland) toegepaste verdeeldheid onder de diverse etnische groeperingen.

Wie zal het zeggen? Ik geloof het graag. Suriname is echt een land om naar te kijken waar het gaat om etnische, religieuze en culturele verschillen en het al of niet harmonieus samenleven daarvan in een land. Een waarderende dialoog tussen onderling verschillende groepen lijkt me de beste weg om tot harmonie te komen: de verschillen volop erkennen en dan zoeken naar wat een ander heeft en jij mist. En tegelijk gezamenlijk de basale waarden van het land ondersteunen en uitdragen.

In feite is dat wat Ferrier laat zien in zijn roman: Lonnio gaat in gesprek, niet alleen met zichzelf, maar ook met anderen. Een gedetineerde wijst haarfijn aan dat hij de ‘Neger in zichzelf’ niet heeft willen aanvaarden (155). Dat maakt nieuwe gedachten los.

“Ik wilde hem vertellen hoe verslagen ik was geweest toen die Surinaamse Hindoestaanse student tegen mij gezegd had dat hij het leuk vond dat ik me als Creoolse (= Neger) Surinamer zo interesseerde voor de klassieke Indiase literatuur. Maar was ik op dat moment niet meer een Hindoestaan dan hij? Ik weet het niet. Waarom begreep hij niet dat het mij niet zozeer ging om een superioriteitsgevoel van Hindoestaan boven de Neger, maar dat alles, Hindoestaans, Afrikaans, Javaans, in welke willekeurige volgorde dan ook, mijn aandacht moest trekken. Dat ik hoe dan ook van een totaliteit wilde uitgaan, een totaliteit, die allen in Suriname toch vormen?“ (156).


Naar aanleiding van: Leo Henri Ferrier, Atman. (Surinaamse Klassieken 1; voorzien van een nawoord door de auteur). Schoorl: Conserve, 1996. De roman verscheen in 1968 bij De Bezige Bij in Amsterdam en werd in 1990 herdrukt door De Volksboekwinkel in Paramaribo. De complete tekst van het boek is online te vinden, klik hier. Op die site staan ook verwijzingen naar besprekingen van het boek, onder andere van Michiel van Kempen.
Chāndogya Upanishad VI,10. In: W.H. Vledder, Het mysterie van het Zelf. De voornaamste Upanishaden ingeleid, vertaald en van commentaar voorzien.2 Deventer: Ankh Hermes, 2000.
Michiel van Kempen, Surinaamse schrijvers en dichters. Met honderd schrijversprofielen en een lijst van pseudoniemen. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1989.
De Surinaamse schrijfster Bea Vianen is met hetzelfde thema bezig in haar roman Strafhok. Klik hier.

Lang, duur, moeitevol en kort

Het leven is minder maakbaar dan je wenst. Ik mag over mijn eigen leven niet klagen – ik kon veel kansen realiseren – maar door mijn werk heb ik in veel levens van anderen meegekeken. De hoeken en wendingen die ik mensen heb zien nemen, gedwongen door de omstandigheden of door genomen stappen – het was onvoorstelbaar soms. Ik heb de neiging hier een sluitende visie op te zoeken. Laat we het leven praktisch niet in de vingers hebben, denkend moet je toch een eind kunnen komen. De ratio, het is mijn comfortzone.

Maar hoe ouder ik word, hoe minder ik er vertrouwen in heb dat we eruit komen. Hier is een gedicht dat je hierbij stil zet. Griezelig eenvoudig geformuleerd, met een misleidende titel ‘Liedje’. Hou je vast, het vanzelfsprekende gaat onder de loep.

Het duurt altijd langer dan je denkt,
ook als je denkt
het zal wel langer duren dan ik denk
dan duurt het toch nog langer
dan je denkt.

Het is altijd veel duurder dan je denkt,
ook als je denkt
het zal wel duurder worden dan ik denk
dan wordt het toch nog duurder
dan je denkt.

Het kost meer moeite dan je denkt
ook als je denkt
het zal wel veel meer moeite kosten dan ik denk
dan kost het toch meer moeite
dan je denkt.

Het duurt veel korter dan je denkt
ook als je denkt
het zal wel korter duren dan ik denk
dan duurt het toch
nog korter dan je denkt.

Judith Herzberg, 218

Judith Herzberg grossiert in geraffineerde taal, ‘schijnbare eenvoud’ volgens Ton Anbeek (250). Als je nauwkeurig observeert, zie je dat je met ‘denken dat het wel langer zal duren’ niet uitkomt. Je probeert je voor te bereiden op een tegenvaller of teleurstelling. Bijvoorbeeld: in de wachtkamer zal je wel langer moeten wachten op de dokter dan je dacht. Door de verhalen was je al voorbereid op het slechte tijdbeheer van artsen. Je bent gewaarschuwd. Je dekt jezelf in. Helpt het? Als het langer duurt, ben je tóch nog teleurgesteld. Het duurt toch nog langer dan je denkt.

Maar, zegt Herzberg, besef dat dat ook geldt voor het tegenovergestelde. De laatste strofe beweert hetzelfde voor het ‘korter’ duren. Dat is in de wachtkamer geen probleem, maar wel als je iets te genieten hebt. Het moment dat je altijd vast zou willen houden, blijkt niet vast te houden. De geliefden aan wie je gehecht bent, kunnen zo uit je leven verdwijnen. Zo is het gewoon. Tussen lange en korte tijden zijn er dure dingen en moeitevolle situaties. Zo verkent de dichteres de “…gevoelens en levensproblemen, die voortvloeien uit de beperkingen van het menselijk bestaan.” (Fokkema, 107).

Het meest pittige van het gedicht is misschien wel wat er volgt na de vierde strofe. Niets namelijk. Het enige dat de reeks lijkt op te roepen zijn nieuwe voorbeelden. Het is altijd dieper dan je denkt… hoger, luider, stiller… Ik snak naar een bezwerend woord. Een hoopvol uitzicht. Ik wil er niet aan dat het leven beperkt is.


Naar aanleiding van: Judith Herzberg, Doen en Laten: Een keuze uit de gedichten. (Rainbow Pocket). Amsterdam: Muntinga, 1994.
Ton Anbeek, Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885 – 1985. Amsterdam: Arbeiderspers, 41996.
Redbad Fokkema, Aan de mond van al die rivieren: Een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945. Amsterdam/Antwerpen: Arbeiderspers, 1999.

Love me tender…

Love me tender…, ken je dat liedje? Om in de sfeer te komen van deze blog moet je even de stem van Elvis Presley aanzetten (klik hier).

Het liedje werd een hit in 1956 door de gelijknamige film. Melodie en tekst spelen door het hoofd van de jonge John Haig. Het is 1957 en hij wil zijn geluk gaan beproeven in Las Vegas. “… ik heb besloten erheen te gaan. Als ik rijk ben, open ik een hotel met een concertzaal… en weet je waarom? Omdat ik Elvis daarheen wil halen, Elvis Presley, ja, bij mij te gast!” (13).

John is in gesprek met Daisy. Hij heeft het meisje in de bus ontmoet en hoopt dat zij met hem meegaat. Daisy droomt ervan om bij haar ouders te komen in Manhattan Beach, California (19). Zo wil zij oom Vernon Walker ontvluchten. “Vaak neemt hij me mee naar een kamertje in het huis…” vertelt zij. Met John probeert zij uit handen te blijven van oom Vernon en de politie. “Ik wil dat het leven weer net als vroeger wordt.” (28).

De strip Manhattan Beach 1957 zit knap in elkaar. Hermann tekent twee verhaallijnen. John Haig bijna twintig jaar later, in 1976, en de jonge John en Daisy in 1957. Hij gebruikt subtiel het kleurverschil. Flashbacks naar de jaren vijftig staan in zachte grijstinten, de actuele tijd van 1976 in frisse herfstkleuren van Midden Amerika. Scenarist Yves H. laat de lijnen in elkaar overlopen. John Haig de veertiger wordt als agent in een doods stadje geconfronteerd met het lijk van een vermoorde tiener. Als hij het onderzoekt begint blijkt zijn eigen tienerverleden snel boven te komen. Elvis Presley loopt nog steeds rond in zijn troebele geest. Hij denkt oom Vernon voor zich denkt te hebben als hij de dader vindt. Bij deze agent vervagen de buiten- en binnengrenzen van de werkelijkheid.

Hij lijkt op Sam Leighton, de tragische held uit de strip Bloedbanden. Zo is Manhattan Beach 1957 het tweede deel van wat tenslotte een trilogie wordt. In 2005 verschijnt The Girl from Ipanema met de agenten Roy Chavez en Ed Jennings. Bloedbanden had de grote stad in het oosten als decor, het derde verhaal speelt zich als in Los Angeles en Las Vegas. John Haig maakt de roadtrip ertussen in, op weg naar Las Vegas. Al op de eerste pagina zie je de techniek van de meester-tekenaar. Het verhaal begint met een overzicht-shot vanaf zee: in de verte, aan de horizon lijkt iets te zijn. De ‘camera’ zoomt in. Het is de pier van Manhattan Beach (zwart-wit). Dan in twee kleine ‘stills’: het politiekantoor en de hoofdpersoon. Plaatjes aan de zijkant van de ladekast. Haig in zwart-wit in de kamer. Hij doet z’n jasje aan. Waar is hij met z’n gedachten?

In een paar situaties voegt Hermann kleur toe aan het grijs van het verleden. Rood. Rood is het hartje aan de hanger die Daisy per vergeet in de bus (12,25,28,31,42-43,45). Rood is het bloed van Daisy als zij zichzelf het leven beneemt (42). Rood-oranje is de gloed van de ondergaan zon over de Grand Canyon (35). John en Daisy zijn weer even aan de achtervolgers ontsnapt en bedrijven de liefde op een afgelegen plaats. Hermann pakt uit, een driekwart pagina als met een drone gefilmd. Fantastisch.

De strip eindigt waar hij begon: het overzicht van de zee. Nu vanaf de pier, uitkijkend naar de oneindige zee. Niet aan de horizon. Het leven herneemt zijn loop. Is er iets veranderd? John is doodgeschoten. Weer blijft er iemand radeloos achter (53). Manhattan Beach is het paradijs niet. Het leven wordt nooit ‘net als vroeger’. En intussen weten we ook niet zeker of Daisy wel de waarheid sprak. Is Vernon Walker wel zo’n boef als zij zegt dat  hij is? (38).

Ook dit verhaal van Hermann en Yves H. is niet heel vrolijk. Maar tot het einde toe klinkt de stem van Elvis. “Love me tender, love me true, all my dreams fulfill. For my darlin’ I love you and I always will.” De liefde, tja, wat anders?


Naar aanleiding van: Hermann & Yves H., Manhattan Beach 1957 (serie: Getekend) Brussel: Le Lombard, 2002. Klik hier voor zijn website. Over Bloedbanden schreef ik al eerder een blog.