Smartelijk gedenken

Deze eenzaamheid heeft geen stilte
jouw lach komt uit de stoel
je geur nog uit de planken muur
deze eenzaamheid heeft geen rust
telkens weer trek je aan mij
om met jouw schim te spelen
het herleven van elk ogenblik
is ploeteren in oude sporen

Ik raap je schaduw op
om lief te hebben,
iemand lief, lief te hebben

Saya Yasmine Amores (Cándani), 36

“Deze eenzaamheid heeft geen stilte,” zegt de dichteres. Zij opent vensters in mijn geest. Je wenst stilte in je hoofd op momenten dat stemmen luidruchtig strijden om jouw aandacht. Stilte is het rustig worden van je opgewonden hart. Het is de wegtrekkende buikpijn waarvan je wakker ligt, alleen op je kamer.

Uit de stoel hoor je een lach opkomen. De jaren-zeventig-schrootjes aan de wand walmen herinneringen. Je ziet zijn gezicht in je kamer, of haar schouders, je wil iemand vastpakken, maar je grijpt mis. Je geliefde is er niet meer. Je bent alleen, maar het is niet stil.
“deze eenzaamheid heeft geen rust.”

Kunnen de doden de nabestaanden niet met rust laten? “telkens weer trek je aan mij / om met jouw schim te spelen”. Weten de doden wel dat hun spel ons ploeteren is, in oude sporen? We waren namelijk gehecht. Zij zijn als een pleister met een ruk van ons lijf verwijderd. Wat rest is een vurige plek, een wond die niet echt heelt.

“Sterk als de dood is de liefde, beklemmend als het dodenrijk de hartstocht.” Dat schrijft een andere dichter. Zijn of haar naam is onbekend. Het is een fragment uit een bundel liefdesliederen, die opgenomen is in de Bijbel: het Hooglied (8,6). Jan Fokkelman leert je even goed luisteren naar deze bekende liedregel:

“Dit vers wordt in trouwdiensten vaak uitgelegd alsof er staat dat de liefde sterker is dan de dood. Maar is dat wel in overeenstemming met de betogende context, de strofe van reflectie, en met de vermanende toon en inhoud van het drievoudige refrein?” (De Bijbel Literair, 381).

Hij denkt van niet. Daarom biedt hij deze vertaling van het Hebreeuws: “Ja, grimmig als de dood is de liefde, hard als de Hades de hartstocht.” Met de liefde kan je niet dollen, net zo min als je dat met de dood kunt doen. Dat moeten de levenden op aarde samen leren. Maar weten de schimmen het ook? Rouwen is geen spelletje. Hoe kunnen wij de schimmen beminnen? Je hebt elkaar gevoeld, getast, geproefd en gestreeld. Maar het lichaam is weg. Wat rest? Een schaduw van de werkelijkheid.

“Ik raap je schaduw op
om lief te hebben,
iemand lief, lief te hebben”

Prachtige, smartelijke poëtische passie.


De schrijfster/kunstschilder Saya Yasmine Amores publiceerde voorheen onder de pseudoniem Cándani. Klik hier.
Naar aanleiding van: Cándani, Vanwaar je dacht te vertrekken sta je geplant. Den Haag: Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, 1993.
Jan Fokkelman en Wim Weren, De Bijbel Literair: Opbouw en gedachtegang van de bijbelse geschriften en hun onderlinge relaties. Zoetermeer/Kapellen: Meinema/Pelckmans, 2003,

Dragende delen

In memoriam Eugene H. Peterson (* 6 november 1932 – † 22 oktober 2018)

Gebed, dat is een van de dragende delen van mijn werk. Dat kan ik vrijmoedig zeggen. Niet dat ik altijd een sprankelend gesprek met de Heer heb, maar we zijn ‘on speaking terms’, zeker. Wat nog meer? Mensen begeleiden, gidsen, dat is ook kenmerkend voor mijn werk. Ik ben op de leeftijd dat ik kennis en ervaring wil overdragen op jongeren. Het vertrouwen, dat jongeren en ouderen mij geven, wil ik beantwoorden met gelovige presentie: aandachtig luisteren en samen in het licht van het evangelie gaan staan. Daar hebben we verhalen bij nodig: dat is een derde dragende balk. De Bijbel spreekt voortdurend over God in relatie tot mensen (gelovig, ongelovig en alles er tussenin), dieren, gewassen, zee en rotsformaties, zon, maan en sterren. Er is een groots verhaal aan het ontstaan, hoe zitten wij er nu in? Welk contextueel deel schrijven wij?

Het overlijden van Eugene Peterson (22 oktober 2018) zet me stil. Ik denk over de dragende delen na. Hij stimuleerde mij daartoe. Ik las zijn boek onder die titel: Dragende delen. Dat een praktisch theologisch boek zo invoelend geschreven kan worden, ik wist niet dat het kon. Diepgang ging zeldzaam samen met vroomheid.

Kort geleden viel het me op dat de oorspronkelijke titel is: Working the angles. Werken aan de hoeken. Peterson gebruikt voor de beroepshouding van predikanten het beeld van de driehoek:

“Waar ons oog op valt bij een driehoek, zijn meestal de lijnen. Deze staan in verschillende verhoudingen ten opzichte van elkaar, maar hoe een driehoek eruit zal gaan zien wordt uitsluitend bepaald door de hoeken. De zichtbare lijnen van het predikantschap zijn preken, catechese en management. De hoekpunten van het ambt zijn gebed, de bijbel en geestelijk leiding geven.” (10)

Als ik terugkijk op zo’n dertig jaar predikant-zijn, is mijn conclusie: Peterson heeft gelijk. Ook ik ben steeds weer vatbaar voor de verkeerde blikrichting: altijd weer lijken preken en besturen de zaken waarop je je laat beoordelen. En waar je zelf-evaluatie over gaat. Maar de driehoek wordt bepaald door de hoeken! Het onderhouden van gebed, bijbel en geestelijk leiding geven is de beste arbeid die je aan je beroepshouding kan verrichten. Nog ruim tien jaar te gaan en dus gaat Peterson met me mee.

Eén andere gedachte heb ik van hem geleerd: de betekenis van de sabbat. “Sabbat betekent: hou op. Stop. Pauze. Even kalm aan,” schrijft Peterson. (64) De sabbat begint bij de avond. Wij maken voorbereidingen voor de nacht. We gaan slapen. Even uit de wedstrijd. Uren vergetelheid. Dat relativeert zoveel. Al je drukte tijdens de afgelopen daguren en de agendapunten voor de dag erna. Lees Peterson:

“Dan word ik uitgerust wakker, spring vol energie uit mijn bed, pak snel een kop koffie en ren de deur uit om weer aan de slag te gaan en dingen op poten te krijgen. Vervolgens kom ik tot de verbluffende ontdekking (slecht voor mijn ego) dat alles al uren geleden op gang is gekomen. Allerlei belangrijke dingen zijn al in gang gezet, terwijl ik nog diep lag te slapen. Wanneer ik mijn werkdag begin, ga ik meedoen aan een wereld die allang in bedrijf is. Ik stap binnen in iets wat al draait, waarvan de basisconcepten allang zijn uitgedacht, de opdrachten gegeven; alles werkt.” (65)

Veel dank, Eugene. Rust in vrede.


Naar aanleiding van: Eugene H. Peterson, Dragende delen: Pastor zijn op authentieke wijze.3 Z.p. [Gorinchem], Ekklesia 2005. (Vertaling van Working the angles: The shape of pastoral integrity. Grand Rapids: Eerdmans, 1993; vertaald door Christel Eijkelenboom).
Bono en Eugene Peterson in gesprek over de Psalmen: “brutally honest”. Je mag het niet missen. Klik hier.

Innerlijk gesloopt

In de novelle Herfstdraden kom ik Mana tegen. Haar man Oswald mishandelt haar. Haar achttienjarige zoon George is een tiran die niets dan last bezorgt. Angstig probeert zij het goede te zoeken voor wie haar vernederen, en dat mislukt. Kan zij een puntje licht creëren door de donkere meubels in huis te boenen en een lichter behang op te hangen? Broer John komt haar er wel mee helpen, denkt ze. Tevergeefs, John komt met oerwaarheden. Hij bedoelt het echt goed. Maar het effect van zijn nuchterheid is, dat blijkt hoe Mana’s waarneming misvormd is. “Er komt onweer,” zei haar broer. “Het komt dichterbij.” “Nee, er komt geen onweer,” wierp ze tegen.

In dit verhaal van ruim dertig bladzijden daalt een akelige beklemming op je neer. Aan het einde zijn we geen stap verder dan bij het begin: een starende Mana.

“Nadat George naar het alkoof was gegaan, bleef Mana nog een uur in de huiskamer zitten voordat zij zich ertoe kon bewegen zelf ook naar bed te gaan. Ze was te moe om nog iets te doen, en, aan tafel gezeten, bleef ze voor zich uit staren.” (3).

“Ze staarde doelloos de kamer in, naar de meubels, en keek toen naar buiten, over de binnenplaats, alsof daar een oplossing vandaan zou moeten komen.” (37).

Even lijkt er toch wat vuur in deze vrouw te zitten. Mana maakt zich boos op de bovenburen. Het verhaal speelt zich af in een arbeiderswijk van een grote stad (met tram en bioscoop). Het is herfst, boombladeren vallen op de binnenplaats. Met de bladeren komen herfstdraden mee gewaaid.

“Waarom kunnen ze hun stof niet aan de voorkant boven de straat uitslaan?” zuchtte ze. “Vuile varkens.” “Hè?” vroeg John. “Smerig tuig is het, allemaal,” zei ze bitter, terwijl ze omhoog keek en met haar hand een gebaar maakte naar het plafond. “Kijk al dat stof eens dat naar beneden  komt! Ze nemen niet eens de moeite om te kijken of iemand zijn ramen of deuren openstaan.” Opnieuw daalde er een aantal van dezelfde grijze dunne draden neer.” (35).

John doet een poging haar waarneming bij te stellen: het is geen stof van de bovenburen, het zijn herfstdraden, een soort spinrag. Het kan soms zo helpen, als iemand je even anders leert kijken naar de werkelijkheid. Objectieve waarneming bestaat niet. Jouw waarheid hoeft niet de beste te zijn. Zeker niet als jouw kijk op de dingen alle leven uit je wegzuigt. Als je je door een ander laat corrigeren, kan het zijn dat je gevoel zich daarbij aanpast.

Maar soms is de verandermogelijkheid in mensen kapot gemaakt. Dat is misschien wel het meest treurige van dit verhaal. Mana probeert volstrekt tevergeefs de mannen om haar heen te plezieren. Is het eten niet lekker. Ik maak iets anders voor je. Zal ik de kachel hoger zetten? Hier heb je geld voor sigaretten.
Je wordt plaatsvervangend boos en je hebt de neiging haar toe te roepen: stop met dienen en sloven! Respecteer jezelf en schop die kerels je huis uit!
Ze kan het niet. Zij is gesloopt. John stimuleert zijn mishandelde zus om naar een advocaat te zijn. Scheiden van die Oswald! Goed advies, maar Mana is murw geslagen:

“Ik kan het niet doen,” kreunde ze. “Waar moet ik dan naar toe? Waar dan?” Ze begon haar gezwollen oogleden met haar zakdoek te betten. Haar schouders schokten bij elke snik.” (37).

Als zij vervolgens over de binnenplaats staart ‘alsof daar een oplossing vandaan zou moeten komen’,  dan weet je als lezer dat dat niet gaat gebeuren. De binnenplaats ligt vol afgewaaide bladeren en herfstdraden. Het is triest, uitzichtloos triest. Het is bijna niet te harden, zulke literatuur. En overigens vrees ik dat Mana ergens leeft. In het echt.

Naar aanleiding van: Gerard Kornelis van het Reve, Herfstdraden (Uitgave verzorgd door J. van Delden; Cahiers voor Letterkunde). Amsterdam: Meulenhoff Educatief, 1978 (6e oplage). Oorspronkelijk verschenen in het Engels, in The Paris Review van winter 1955, onder de titel Gossamer. Het verhaal werd vertaald door Hanny Michaelis in 1963.

De complete tekst van de novelle vind je hier.


Mari Blok schreef: Achter alles is behang: Onderzoek naar ‘De Vacantie’ en ‘Herfstdraden’ in Vier Wintervertellingen van Gerard Kornelis van het Reve (Doctoraalscriptie Nederlandse Taal en Cultuur Universiteit Utrecht, 2007). Klik hier.

Ongewenst verlangen

Er kwam eens een vrouw bij de Boeddha. Zij was oma van een lief en charmant meisje. Haar kleinkind was gestorven. De Boeddha vroeg aan deze verdrietige vrouw of zij wel zoveel kinderen en kleinkinderen zou willen hebben als er mensen in haar dorp woonden. Zeker, dat wilde zij. Maar zou je dan wel eens dag zonder rouw zijn, vroeg de Boeddha. Nee, dat niet; dat realiseerde de vrouw zich. “Wie honderd dingen dierbaar zijn, hebben honderd dingen als bron van leed,” zei de Verlichte, “Wie niets dierbaar is, hebben geen bron van leed. Zij zijn zonder verdriet, vrij van hartstocht, zonder vertwijfeling, zeg ik.” (162).

Hij heeft gelijk. En ongelijk. De Boeddha heeft gelijk, want verdriet om de dood van je geliefden is lijden. Maar is dat nog leven? Liever lijden dan vrij van hartstocht. De Boeddha heeft ongelijk. Ik wist het weer toen ik de humoristische roman van Tom Pauka herlas: Een ongewenst verlangen.

Robert Bakker is een patiënt met multiple sclerose. Jeanne komt elke dag om te wassen en een prik te geven. Robert wordt verliefd op de jonge wijkzuster. Als zij door een ongeluk in het ziekenhuis terecht komt, neemt hij zich voor haar te bezoeken. Niet met rolstoelvervoer op maat, maar zelfstandig door de stad heen. Zonder dat Rotterdam met name genoemd wordt, is helder dat hij zich van Schiedam (Tuindorp) naar Zuid wil verplaatsen. Hij komt in de autobuis van de Maastunnel terecht. Het verkeer wordt stilgelegd. Uit de speaker klinkt een mannenstem: “Wil de meneer in die invalidenwagen z’n eigen niet verplaatsen.” (107). De politie komt hem halen en verbaliseert hem. Als zij hem terugbrengen vraagt hij of hij of hij op de hoek eruit mag – toch een beetje een schande voor de buren als je door de politie wordt thuisgebracht. De agenten zijn zo goed of zij doen het. Niet zodra zij uit zicht verdwenen zijn, herneemt hij zijn poging om op Zuid te komen.

Verlangen heeft een prijs. Robert wil die graag betalen. Hij krijgt er aandacht van Jeanne voor terug, een geluk dat de prijs in alles waard is. Terwijl Rinie Nollen, de zuster die Jeanne vervangt, alles in het werk stelt om Robert tegen zichzelf te beschermen, is Frans Hofman de partner in crime. De Oosterkerktoren wordt gerestaureerd. Zij nemen zich voor naar de punt van de toren te gaan om het mooie uitzicht te bekijken. Hoe komen zij boven: twee man, van wie er een in een rolstoel zit? Gewoon, met de bouwlift. Frans gaat het regelen:

“Frans had een helm op en een tweede helm in zijn linkerhand, met de rechter wees hij naar de auto. De werkman knikte en nam zijn plaats in bij de liftmotor aan de voet van de toren. Frans laadde de rolstoel, oliejassen en laarzen uit en kwam ermee naar de portier aan Robert zijde. ‘Jij was een Delftse professor,’ zei hij, ‘en jij moest persoonlijk boven gaan kijken maar helaas zat je in een rolstoel.” (48).

Deze roman is een verhaal over levensmoed en levenskunst. Je beperkingen aanvaarden en toch niet onaangedaan worden. Zoveel mogelijk onafhankelijk zijn en toch kwetsbaar blijven. Leven is lijden, dat heeft de Boeddha goed gezien. Maar als de prijs voor de verlossing uit het lijden nu is dat je ook de liefde niet meer kent, de schrijnende liefde? Dat kan toch niet een nobele waarheid zijn?

Tegen het einde van het boek wacht Robert op een telefoontje van Jeanne. Het duurt lang. Hij weet niet of zij bellen zal. Hij hoopt het. Hij verlangt ernaar. Maar de tijd verstrijkt.

“Heel geleidelijk begon zijn tijdgevoel te wijken. Het leek alsof hij niet langer op iets wachtte, alsof hij bezig was een dimensie binnen te gaan waarin het normaal en aanvaardbaar zou zijn om deel uit te maken van een stilstaand straatbeeld. Wachten was voor zijn gevoel, hoe getalenteerd men er ook in kon worden, altijd verbonden geweest met ongeduld. Ook met vormen van verlangen. Het leek alsof hij had opgehouden te verlangen. Toen ging de telefoon en hij gleed terug uit het rijk van de dode materie en voelde zich verscheurd door pijn, geluk en begeerte.” (180).

Verscheurd door pijn, geluk en begeerte. Dat is leven.


Naar aanleiding van: Tom Pauka, Een ongewenst verlangen. Amsterdam: Querido, 1982.
Khuddaka-Nikāya II. De verzameling van korte teksten. Khuddaka-Pāṭha, Udāna, Itivuttaka & Cariyāpiṭaka. Vertaald uit het Pali, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Jan de Breet, Rob Janssen & Anco van der Vorm. Rotterdam: Asoka, 2007.

Stilte, mooie stilte

Marktmystiek

De markt is op zondag het mooist.
Verlaten de straat, verdwenen
de kramen, de koopwaar, het leven
dat druist en vertiert. Een spreeuw
heeft hier niets te zoeken, ook de fietser
die een leegte in rijdt weet afwezig
wat zich hier dagelijks voltrekt.
Missen is echt het bewijs van zijn.
Een markt die klinkt diep in de oren.

Ton van Deel, Boven de koude steen, 21

Raar is dat, een plein, een straat, een plek kan per dag anders aanvoelen. Zaterdags lijken de mensen anders door de stad te fietsen dan op woensdag. De badkamer in eigen huis voelt in het weekend anders aan dan door de week. Of ligt het gewoon aan mij, dat ik op zondagmorgen anders sta te scheren omdat ik straks moet werken?

Op zaterdag doorkruis ik de markt. Meestal hoef ik niets, maar op de een of andere manier houd ik er rekening mee dat ik aangesproken kan worden. Tegen het einde van de dag worden de aanbiedingen groter: vijf bossen voor een euro! Ik ruik vers gebrande cashewnoten en moet toch even bewust ja of nee zeggen tegen mezelf. Ik ben op weg naar de stripwinkel even verderop. Daar zeg ik straks goedemiddag tegen de eigenaar.

‘s Zondags hijs ik me na het scheren in het pak. De herfst nadert, nog een paar keer kies ik voor lichte kleuren en vrolijke hemden. Ik kreeg een prachtig Avocadoshirt van mijn kinderen op Vaderdag. Een paar keer aangedaan naar de kerk. Grappig. Mensen hebben daarover iets te melden. Ik heb ook iets te melden op zondag. Altijd lastig: hoe doe je dat, als voorganger – in een Avocado-overhemd? “De bedoeling is niet dat we (in plaats van God) de voorganger ontmoeten, maar dat de voorganger met woord en gebaar ruimte maakt voor de ontmoeting met God.” (Gerrit de Kruijf).

Intussen is buiten de markt leeg. Een enkele spreeuw strijkt neer. Daar gaat de fietser. Hij glimlacht. Gisteren kon hij hier met de fiets niet komen. Aan de rand moest hij hem achterlaten. De markt is om te slenteren. Anders kan je niet aangesproken worden. Op zondag is er leegte. Daarin kan je fietsen.

Normaal is het plein vol. Normaal komt een spreeuw bij de mensen wat van z’n gading zoeken. Normaal is dat je aanspreekbaar bent. Zijn. Dat klinkt in je oren. Diep zelfs. De leegte mist iets. “Missen is het bewijs van zijn.” De leegte is niet-zijn.

Wat maakt nu toch dat je de markt op zondag het mooist vindt?
Waarom is stilte soms zoveel verkieslijker dan geluid?


Naar aanleiding van: Ton van Deel, Boven de koude steen. Amsterdam: Querido 2007.
Gerrit de Kruijf, Ethiek onderweg: Acht adviezen. Zoetermeer: Meinema, 2008.