Over de grens

Gesloten geloofsgemeenschappen en dissidenten, dat is een vast duo. De vraag is alleen hoeveel dwarsheid de groep van een enkeling aankan. Sommige zonderlingen passen prima. Anderen schuren de boel op. Wie afwijkt moet goed in de gaten houden dat de rek van de groep er een keer uit is.

Gesloten geloofsgemeenschappen van orthodoxe snit komen bij homoseksuele relaties snel bij het einde van de rek. Wie daarvan een treffend voorbeeld wil lezen, kan terecht bij de roman Disobedience van Naomi Alderman. Deze zomer (2018) draaide in de Nederlandse filmhuizen de film die naar aanleiding van dit boek is gemaakt. Mooi gedaan, vond ik en dus kocht ik het boek. Altijd tricky, want je gaat toch vergelijken. De grote lijn van het verhaal las ik terug, maar er zijn duidelijk een aantal wijzigingen aangebracht in de overgang van boek naar film. Twee verschillende soorten communicatie, twee verschillende accenten, maar één en dezelfde spanning: kan een geloofsgemeenschap  homoseksualiteit inpassen in een dominant heteroseksuele werkelijkheid?

Het verhaal speelt in orthodox-Joodse gemeenschap in de Londense wijk Hendon. De oude en zeer gerespecteerde rabbijn is overleden: Rav Krushka. De rouwrituelen en de rouwdienst worden voorbereid. De vraag wie hem zal opvolgen als leider van de gemeenschap gaat direct rond. Rabbijn Dovid Kuperman is een jonge dertiger die als geestelijke zoon van Krushka staat voorgesorteerd. Hij is getrouwd met Esti. Zij hebben (nog) geen kinderen.

Dan verschijnt Ronit in Londen. Zij is de dochter van de rabbijn, zijn enige. Zij woont en werkt in New York. Jaren geleden is zij vertrokken. Waarom? Onenigheid met haar vader en het verlangen te ontsnappen aan de benauwde sociale controle van de geloofsgemeenschap. Zij heeft geaarzeld, maar toch komt ze terug om afscheid te nemen van haar vader.

Zij logeert bij Esti. Zij hebben als jeugdvriendinnen samen erotische ervaringen opgedaan. Wat gebeurt er als Ronit in het leven van Esti terugkeert? Wat vindt Dovid? Hoe reageren de buren, de oude bekenden, de geestelijke leiders? Wat gaat er gebeuren als Ronit de herdenkingsdienst zal bijwonen?  Het wordt een onthutsend, maar ook teer verhaal. Wat een kwaliteit in stijl, sfeer en plot, echt heel mooi.

Uit de veelheid aan treffende scenes, laat ik er een zien. Dovid en Esti worden uitgenodigd voor de sabbatsmaaltijd bij de bestuursvoorzitter van de synagoge, Yitzchak Hartog en zijn vrouw Fruma. De bekende Britse rabbijn Goldfarb is er ook, met zijn vrouw. En Ronit.
De maaltijd is groots. De tafel excellent gedekt, verschillende gangen, geweldig voedsel. Een mooi compliment mag dan niet ontbreken. Mevrouw Goldfarb:

“ ‘This is wonderful, Fruma. Wonderful. You must give me the recipe.’ Fruma’s mouth drooped. ‘Yes,’ she said. ‘Yes, but not on Shabbes of course.’” (97).

Natuurlijk. Geen werk op sabbat! We bevestigen de orthodoxe orde.
Dan kan de aandacht uitgaan naar de gast uit New York, zo lang al weg uit de gemeenschap.

“She said, ‘So Ronit, any young men in your life?’
She asked with that tender smile on her face, the one that older people always use when they want to let you know it’s time to get married.” (98).

Touché! Ja, wat zeg je dan?

“I wanted to tell her what she wanted to hear. I really did. … I wanted to say that, and I saw myself wanting it and I hated the part of myself that wanted that to be true…”

Goed gedaan, deze invoeging van de gedachten van Ronit. Zo gaat dat soms, nietwaar? Je wilt gewoon meedoen, in de orde passen. Je wilt het tegelijk ook niet. Het stuk conformisme in de dissident.

“I said, ‘actually, Rebbetzin Goldfarb, I’m a lesbian. I live with my partner in New York. Her name is Miriam. She’s an architect.’”

Plof! Weg met de orde. In je gezicht, mevrouw Goldfarb!
Ronit heeft geen relatie met ene Miriam in New York.
Maar ze weigert de orde van de gemeenschap te bevestigen.

“I looked at Fruma. Her skin had a greyish cast. She was staring, not at me but at the Goldfarbs, unblinking and terrified. Onwards, I thought. Onwards and through is the only way.” (98)

En door! Want ja, je was nu eenmaal dissident.
Meesterlijk.


Naar aanleiding van: Naomi Alderman, Disobedience. Voor het eerst gepubliceerd in 2006 (Viking), daarna in 2007 bij Penguin Books. Ik las de 2018 Penguin-editie, die uitkwam in de maanden dat in Nederland de verfilming van het boek draaide.

Broeders hoeder

“Ik geloof dat de lach, net als baden, een goede medicijn is voor de genezing van stoornissen in de lichaamssappen en van andere lichamelijke aandoeningen, in het bijzonder de melancholie.” De oude en blinde monnik Jorge is het niet eens met deze uitspraak van frater William van Baskerville in De Naam van de Roos (139) en reageert: “De lach doet het lichaam schokken, vervormt de gelaatstrekken en doet de mens op een aap lijken.” Het zal waar zijn, maar ik sluit me toch aan bij William. Vooral omdat je door lachen licht maakt wat loodzwaar is en gelijk trekt wat ongelijk is, en hiërarchisch. Soms moet de wereld even op z’n kop, simpel door er hard om te lachen. Anders is het leven niet te harden.

Zo heb ik me bijkans gek gelachen om een gehandicapte. Hij is weliswaar een romanpersonage, maar de beschrijving is zo levensecht dat ik mezelf hard hoorde lachen om Daniël als stond hij voor me. Nou ja, stond, Daniël heeft alleen een romp. Het is echt een treurig verhaal: te vondeling gelegd, wordt het kind-zonder-armen-en-benen geadopteerd en opgevoed door Jupiter Magnus, monnik met een goed hart en een drankprobleem. Daniël mag dan fysiek een zeer beperkt heerschap zijn, hij blijkt intelligent, ad rem, komisch, cynisch en ironisch; en hij wil de perfecte moord plegen.

Het is een grappig gestoord boek dat Akif Pirinçci schreef: De Romp. Ik heb het nu voor de derde of vierde keer gelezen. Weer genoot ik van kostelijke dialogen en monologen die even absurd als slim zijn en een volstrekt onweerstaanbaar plot dat heerlijk ongeloofwaardig is.

Daniël blijkt de broer te zijn van Robert Sladek, de geneesheer-directeur van een huis voor meervoudig gehandicapten. Omdat Robert zijn broertje bijna sadistisch kwelt, neemt de Romp zich voor deze man op weg te helpen naar zijn Schepper. Alle haat om het misvormde leven keert zich tegen Robert. Dat plan loopt echter zo anders af dat simpelweg de vraag is: wie heeft nu wie voor z’n karretje gespannen? (waarbij ‘karretje’ in het Pirinçci-universum gerust als een verwijzing naar de rolstoel kan worden opgevat!).

Het wonderlijke aan het boek is dat intussen een bloedserieus thema aan de orde komt: wat doe je met het appèl dat alle menselijke mismaaktheid op je doet? Je kan er dik depri van worden. Elke relativerende grap lijkt misplaatst. Juist daarom is het boek zo heerlijk. Even los gaan met schaamteloze overdrijving en harde christelijke (zelf)spot over wat Gods schepping soms een hel doet lijken. Dominee Daniël de Romp gaat ons voor; ik volg hem schuddebuikend.

In die schuimtaart stuit je ineens op gemeen harde stukjes. Gruis knarst tussen je kiezen. Einde grimas. Als we het slot naderen komt Robert Sladek zijn broer de ongeschminkte waarheid zeggen. Lees mee:

“Ik ben niet wie ik ben, Daniël. Ik ben een heel ander mens dan degene voor wie ik me steeds heb uitgegeven. Ik interesseer me niet voor gehandicapten en ook niet voor hun diverse gebreken, en al evenmin voor het sociale aspect van dat thema. Het levenslot van zieke mensen laat mij even koud als dat van eendagsvliegen. En toch lijd ik mijn leven lang zelf aan een gebrek. En dat gebrek ben jij, Daniël Sladek, mijn broer, voor wie ik verantwoordelijk ben en wiens groteske bestaan bij mij sinds lang de gruwelijkste schuldgevoelens, het vreselijkste zelfverwijt heeft gewekt. Ik ben mijn broeders hoeder in de waarste zin des woords. De mensen kunnen tegenwoordig weinig beginnen met schuldgevoelens omdat ze elke relatie met schuld zijn kwijtgeraakt, omdat ze zich niet schuldig voelen, en ook niet verantwoordelijk voor het een of ander. De mensen leven geïsoleerd van elkaar, en wanneer ze sterven, krijgen ze staatsubsidie voor hun doodskist, opdat hun dierbare familieleden niet in financiële nood komen door hun dood. Dat is er van de wereld geworden. Daar wonen geen Kaïns en Abels meer die God willen behagen en daartoe onderling strijd leveren. Nee, ze doden elkaar omdat ze op de autoweg door een nog snellere auto zijn ingehaald, of omdat hun buurman weigert zijn gazon te maaien. Voor zoiets loont moord! En zal ik je eens wat zeggen, ik bewonder zulke mensen, ik zou ook zo vrij van schuldgevoel willen zijn, ik zou de verantwoordelijkheid domweg van me willen afschudden en meedoen aan hun fantastische party. Maar dat is alleen maar een droom. Die wereld blijft voor mij gesloten.” (242).

Ongezouten eerlijk: “Ik zou de verantwoordelijkheid domweg van me willen afschudden…”
Jammer joh. Dat is nu juist niet mogelijk op Gods aarde.
Het enige dat kan, is er even om lachen, als was je er even vrij van.
Wie weet er nog een goeie grap?


Naar aanleiding van: Akif Pirinçci, De Romp. Amsterdam: Arbeiderspers, 1994. (oorspronkelijk: Der Rumpf, München: Wilhelm Goldmann Verlag, 1992, vertaald door Tinke Davids).
Umberto Eco, De Naam van de Roos.5 Amsterdam: Bert Bakker, 1984. (oorspronkelijk: Il Nome della Rosa, Milaan: Gruppo Editoriale Fabbri-Bompiani, Sonzogno, Etas, S.p.A., 1980; vertaald door Jenny Tuin en Pietha de Voogd).

Nooddruft en Overvloed

Paul Krüzen woont in het oosten van het land, al zijn hele leven. Hij zorgt voor zijn oude vader Aloïs:

‘Wat bi-j laat,’ zei zijn vader toen hij binnenkwam. ‘Dan bi-j te vroeg gaan zitten,” zei Paul. Hij zette thee en smeerde een boterham met leverworst voor hem. Zijn vader vouwde zijn handen en was even stil.” (43).

Als vader Aloïs bidt, bidt hij steeds: “Here zegen deze spijze, amen.” (55, 79, 102). Een eenvoudig gebed. Een kind kan het leren. Slechts één korte vraag. Het voedsel is er. Dat kan op allerlei verklaarbare manieren voor je terecht zijn gekomen. Maar voordat je eraan begint, vraag je om een zegen. Je wilt dat God het een goede werking laat hebben in je leven. Bijvoorbeeld om buikpijn te voorkomen (stel het valt slecht). En nog meer, denk ik. Gods zegen is dat heel het leven onder zijn vriendelijke zorg staat. Dat hele leven heeft ‘spijze’ nodig. In de vraag om de zegen over het eten zie ik het verlangen naar die goede nabijheid verpakt.

En ineens zie ik mijzelf weer zitten, thuis met z’n allen aan tafel. Het Bijbelgedeelte was gelezen. Leeggegeten borden voor ons. Mijn vader dankt:

“O Heer’, wij danken U van harte, voor nooddruft en voor overvloed;
waar menig mens eet brood der smarte, hebt Gij ons mild en wel gevoed;
doch geef, dat onze ziele niet aan dit vergank’lijk leven kleev’,
maar alles doe, wat Gij gebiedt, en eind’lijk eeuwig bij U leev’. Amen.”

Opvallend, Arie van der Lugt dankte niet alleen voor de overvloed, ook voor de nooddruft. Ik denk dat we het moeten combineren. Hij dankte voor het wegnemen van je behoefte (nooddruft) door de overvloed. Hij zag dat in directe tegenstelling tot de mensen die maar heel weinig hebben. Menig mens. Hun verlangen wordt maar matig vervuld. Dus onze overvloed is gevaarlijk. Je komt in de verleiding je aardse verlangens als het hoogste in je leven te zien. Dan mis je je doel als mens. Je moet gericht zijn op het eeuwige, niet op het tijdelijke. Focussen op het eeuwige doe je door gehoorzaam te doen wat God gebiedt. Die levenshouding loopt uit op een eeuwig leven in de nabijheid van de Heer.

Het was heel wat, dat gebed van mijn vader, zo in een paar oud-Nederlandse zinnen.

Er wordt nogal wat gebeden in de laatste roman van Tommy Wieringa: De heilige Rita. Hij beschrijft toegankelijk en invoelend de veranderingen in het Saksische land gedurende de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Paul is minder kerkganger dan vader Aloïs; en bidden is ook al niet zijn vaste gewoonte. Toch spoelen de moderniteiten de gebeden niet weg uit de dorpse werkelijkheid. Door de vader te typeren als een kinderlijk gelovige, creëert Wieringa de sfeer van een wereld waarin het hogere serieus werd genomen. Een volwassen man blijft simpelweg bidden wat hij als kind leerde: “Here zegen deze spijze amen.”

Zoon Paul gaat mee met de modernisering: hoe kan hij anders? In de loop van het verhaal dreigen de plotontwikkelingen Paul te machtig te worden. Moderne beveiliging en reële bewapening zijn de middelen die hij inzet om het gevaar het hoofd te bieden. Maar wat hij leerde in zijn katholieke jeugd (104; 150), wordt weer actief als de nood aan de man is “… maar nu zonk hij op zijn knieën voor het bed en zegde geluidloos het Onzevader op. Hij richtte een intentie op het herstel van zijn vader en sloeg een kruis.” (225).

Paul ontmoet na jaren Ineke Wessels, een jeugdvriendin. Hij droomt ervan hoe het zal zijn als zij het leven zouden delen met elkaar:

“Hij zette al zijn verbeeldingskracht in om zich een leven met haar voor te stellen in een nieuw opgetrokken boerderijtje, zij luidruchtig en toegewijd, hij stil en verdraagzaam, beiden in het besef dat dit het beste was dat het leven te bieden had. Als hij ziek was, zou ze met hem naar de huisartsenpost gaan en onthouden wat de dokter gezegd had. Ze zouden soms de feestdagen met haar kinderen doorbrengen en op derde kerstdag een pannenkoek eten bij de molen van Eshuis. Ze zouden samen oud worden als een oefening in dankbaarheid, zoals je God ook te danken had voor een korst brood.” (230).

God danken voor een korst brood.
Voor nooddruft en overvloed.
Inderdaad.


Naar aanleiding van: Tommy Wieringa, De heilige Rita. Amsterdam: De Bezige Bij, 2018.

Een godsoordeel

Dit is me toch echt te gortig. Ik ben bereid als lezer veel te geloven, maar wat ik nu toch tegenkom: een godsoordeel. Een man loopt rond met oud zeer over zijn broer en als hij de kans krijgt, wil hij dat vergelden. Maar omdat hij een goed mens is, organiseert hij een godsoordeel. Wat zeg ik? Twee keer een godsoordeel!

Wat is een godsoordeel? Je hanteert dan een procedure waarbij er meerdere uitkomsten mogelijk zijn. Omdat je verwacht dat God actief zal ingrijpen in de kwestie, kun je de feitelijke uitkomst benoemen als de duidelijke wil van God. Stel, je hebt verschillende kandidaten. Je laat hen een strootje trekken. Wie het kortste eind trekt, beschouw je als de kandidaat van Gods voorkeur.
Een pijnlijke vorm van godsoordeel was in het verleden de vuurproef: je laat mensen over gloeiende kolen lopen. Helen de brandwonden dan is er sprake van onschuld, zo niet dan is er sprake van schuld. In de Bijbel vind je een waterproef in geval van de verdenking van overspel door een getrouwde vrouw (Numeri 5,11-31).
Het is te bar voor woorden. In de christelijke geloofsgemeenschap houden we het waar nodig op ons oordeel over iemands woord en gedrag. Als je geen schuld bewijzen kunt en iemand ontkent voor God en zijn naaste de schuld te hebben (desnoods onder ede), dan laat je het zo. Het laatste oordeel is niet aan ons.

Maar nu dit: commissaris van politie Aart van Houthem komt in een merkwaardige detective tot de conclusie dat een moordenaar tot twee keer toe een godsoordeel heeft georganiseerd. Het gaat om een boekje dat ik ooit meenam uit de boekenrij van mijn vader: Moord met muziek van W.H. van Eemlandt (1889 – 1955). Mijn vader kocht de uitgave van 1965, maar de eerste druk verscheen in 1954. Ik herinner mij hoe positief mijn vader erover was. Terwijl ik nu verbijsterd het hoofd schud.

Wat is het verhaal? Peter Krasnof is een geniale Russische concertviolist. Als hij in het Amsterdamse Concertgebouw optreedt, valt hij bij binnenkomst van de zaal dood neer. Vergiftigd door cyaankali. Krasnof nam vanuit Moskou een buisje aspirine tabletten mee en daarvan waren er enkele met een dodelijke dosis cyaankali (223). De opzet van de moord ligt in Rusland.

Dat is Van Houthem volstrekt onbekend. Hem wordt duidelijk dat deze Peter Krasnof eigenlijk als Pieter Roode in Amsterdam geboren werd. In 1932 verdween hij plotseling naar Rusland (119). Broer Alfred heeft echter nog een flinke appel met Pieter te schillen. In de reconstructie van Van Houthem laat Alfred vlak voor het concert Piet weglokken uit zijn artiestenkamer. Hij verwisselt in het buisje aspirine een gewone tablet voor een met cyaankali. Hij legt bovendien een rolletje papier neer. Daarop staat in notenschrift een kort muzikaal motief onder de titel Abschied. Omdat de broers vroeger op dergelijke wijze communiceerden kan hij erop rekenen dat Piet de boodschap zal ontcijferen:

“Het is genoeg geweest! Je geeft geen concerten meer, Piet Roode! Wij kennen geen genade. Bereid je er op voor om te sterven, zoals je anderen als honden hebt laten omkomen.” (113, 116).

Pieter keert terug in zijn kamer en neemt een vergiftigde tablet. Als hij sterft, is Alfred intussen weer in de concertzaal en ziet het gebeuren. Het godsoordeel heeft zich voltrokken. God wil dat Pieter zo sterft. Maar Alfred (diep van binnen ‘nobel’ en ‘door en door rechtschapen’ , 166, 209, 214), krijgt wroeging.  Dan infecteert hij zichzelf met een levensgevaarlijk virus. Een tweede godsoordeel gevraagd! Een paar dagen later sterft hij daaraan, juist als Van Houthem de puzzel heeft opgelost.
Alfred moest wel, denkt de commissaris:

“Het kan zijn, dat het godsoordeel werkelijk is verlopen, volgens de voorstelling die u er zich van maakte. Dan is de zaak gezond. Maar die zekerheid kan u alleen gegeven worden door een tweede godsdoordeel. Loopt dat in uw voordeel af, dan is u van hogerhand een geloofwaardig teken gegeven, dat u zich niets te verwijten hebt!” (209).

Een godsoordeel, hoe verzint Van Eemlandt het?
Zouden ze het in de jaren vijftig geloofwaardig gevonden hebben?


Naar aanleiding van: W.H. van Eemlandt, Moord met muziek. Utrecht: A.W. Bruna, 1965 (oorspronkelijk 1954). W.H. van Eemlandt is het pseudoniem van Willem Hendrik Haasse, de vader van de beroemde Nederlandse schrijfster Hella Haasse (1918 – 2011).

Tijd om te gaan

Ik volg haar ogen, knik:
daar treffen wij elkaar.
Dit schikt nu alle lagen goed.
Wij vouwen het verbleekte doek
met zorg naar binnen.
Nog iets meer naar mij toe,
dan rollen wij het leven dicht
en drukken laatste lucht
uit onze plooien.
Als jij nu aan de touwtjes trekt
en ik het stille hart aanwijs,
leg jij de strik. Een mooie.
Tijd om te gaan.