Luisteren naar water

Bij de watervallen van Foz do Iguaçu in Brazilië sloegen mijn gedachten even op hol. Mijn geliefde en ik stonden daar in 2014 een tijd te luisteren naar het geraas. Time-out. Hoeveel water stort hier dagelijks naar beneden en hoe lang al? Dit zal doorgaan, ook als wij verdwenen zijn, oud en verzadigd het aardse leven uit. Wie ben ik? Wat zijn wij? Waar gaan we heen?

Volgens Paulus (een gezant van Jezus) maakt de schepping de ‘eeuwige kracht en goddelijkheid’ van de Schepper bekend (Romeinen 1,20). Bij de watervallen kom ik die eeuwigheid tegen. Alles is er oneindig eerder en later dan ik. Ik voel de kracht van het dreunend vallen van de rivier. En de goddelijkheid van God? In elk geval de indruk dat mij iets of iemand ver te boven gaat.

Wat zegt het water nog meer? Bijvoorbeeld over mijzelf? Ik ben klein en kwetsbaar in deze kosmos. Hoort iedereen hetzelfde in het water? In de roman Siddhartha van Herman Hesse (1877-1962) spreekt de rivier. De schrijver brengt ons in de wereld van Noord-India. Op de achtergrond staat het leven van de Boeddha die dezelfde naam droeg: Siddhartha Gautama (ca. 450-370 voor Christus). De Siddhartha in Hesse’s verhaal verlaat zijn ouders om de verlossing te zoeken. Hij wordt een rondreizende asceet (een Samana). Als hij de Boeddha ontmoet, neemt hij niet de toevlucht tot de leer van de verlichte, toch niet:

“Verlossing van het Ik streven wij Samana’s na, o verhevene. Wanneer ik nu tot uw orde zou intreden, o eerwaardige, dan zou het wel eens zo kunnen zijn dat mijn Ik in schijn, slechts door zelfbedrog tot rust zou komen, en verlossing zou vinden, terwijl het in werkelijkheid voortleefde en juist in kracht toenam, omdat ik dan mijn Ik met de leer, met mijn volgelingschap, met mijn liefde voor u, met de orde der monniken zou identificeren!” (37-38).

Geen Boeddhist dus. Wat dan wel?
Siddhartha probeert het volle leven uit: liefde en handel, onafhankelijkheid en ondergeschiktheid, overvloed, geluk en ongeluk. Balans en vrede vindt hij niet.

“Diep was hij in Sansara verstrikt geraakt, walging en dood had hij van alle kanten in zich opgenomen, zoals een spons water opzuigt, tot zij vol is.” (82).

Dat punt wordt bereikt. Hij is er zat van. Alles gezien, alles zal terugkomen, een dodelijk vermoeiende kringloop. Onderweg in zo’n leven weet hij, bij een rivier, weinig anders meer dan te verdrinken. Hij kijkt in het water dat hem voorbij stroomt:

“Een afschuwelijke leegte spiegelde hem vanuit het water tegemoet, een leegte, die overeen kwam met de verschrikkelijke leegte in zijn eigen ziel.” (83).

Dan komt de wending. Uit zijn innerlijk komt een lang vergeten klank op:

“Het was een woord, een lettergreep, die hij gedachteloos met stamelende stem uitbracht, het oude woord, waarmee elk brahmaans gebed begonnen en besloten wordt, het heilige ‘Om’, dat ongeveer zoveel betekent als ‘het volkomene’ of ‘de voleindiging’. (83-84).

Kijk, dat is het volgens mij: de rivier zegt van alles en dus eigenlijk niets. Zij is spiegel, of klankbord. Je hoort wat je eigenlijk al weet of minstens vermoedt. Het water laat je zien wat je ergens al had opgeslagen in jezelf. Toen ik me klein voelde bij de Braziliaanse watervallen, verbond ik dat aan God de Vader, de Schepper die ik via mijn ouders heb leren kennen. Siddhartha werd opgevoed in de wereld van het eeuwige Brahman. Hij hoort in rivierwater daarvan iets terug – op een ontvankelijk moment.

Als dit waar is, dan is op een time-outmoment de vraag dus: welk beeld van het ‘het volkomene’ kreeg jij mee thuis? Kan dat je nog steeds inspireren?


Naar aanleiding van: Herman Hesse, Siddhartha. Een Indiese vertelling. Amsterdam: De Bezige Bij, 1980.

“Hesse heeft de naam vermoedelijk gekozen omdat ‘Siddha’ volbracht betekent, en ‘artha’doel of rijkdom. Beide woorden samen willen zoveel zeggen als ‘hij wiens doel is volbracht’.” Ton de Kok bespreekt het werk van Hermann Hesse, en vooral de roman Siddhartha, in Wat is God: Filosofen en Schrijvers op zoek, 248-256 (citaat op 250).

Naar Psalm 81

Ik snap Uw teleurstelling en verwijt.
U hebt ons opgedragen om U te vereren met liederen en gebeden.
Het voorschrift gold ons allen en wie er muziek bij kon maken,
mocht het niet achterwege laten. Geen feestdag konden we overslaan,
want U hebt zich tegen onze slavendrijvers gekeerd. Alle lof!

En toen kwam U ineens zo uit de hoek:

“Kijk eens, hoe licht Ik je leven heb gemaakt.
Ik heb het juk van je afgenomen en bewees
dat ik je hoorde toen je om hulp riep.

Ik heb je getest om te zien of je Mij vertrouwen zou:
‘Vraag geen bijstand aan andere goden,
vraag Mij, je Bevrijder, Ik wil je geven wat je nodig hebt’.

Je luisterde niet.
Ja, dan laat Ik je gaan en loop je – Mijn eigen zoon! – verloren door de wereld.
Ik zou het zo graag anders zien:
dat je bij Mij zou zijn, Mij volgen op onnavolgbare wegen.
Echt, geen vijand zou je deren, want als Ik mij tegen hen keer,
hebben zij geen schijn van kans.
En jij zou volop genieten kunnen van Mijn overvloed.
Honing uit de rots, voor minder doe Ik het niet.”

Ik snap Uw teleurstelling, Heer.
Het spijt me.

Geëscaleerde domheid

Ik vind het moeilijk: klagen bij de kok of de ober over het eten in een restaurant. Eerlijk, ik heb het nooit gedaan. Ik ben maar matig assertief en slik liever mijn ongemak door dan dat ik mijn klacht voor de chef uitspuug.

Wat gebeurt er, denk je, als je klaagt en de klacht niet wordt erkend? Stel je voor dat de ober zegt dat de vervangende maaltijd als extra op de rekening komt? Als je zo assertief bent geweest om het eten terug te sturen, dan laat je je dat natuurlijk niet gebeuren. Je maakt stampij.

Hoe dat kan escaleren is weergaloos getekend en beschreven in De Bloedbruiloft. Jean van Hamme (de begaafde scenarist van series als XIII en Largo Winch) hoorde eens van een tafelgenoot het verhaal van het feestmaal op zijn trouwdag in een landelijke herberg. Zijn vader had een opmerking gemaakt over de tomaat met garnalen: niet vers genoeg. Hij eiste van de eigenaar een nieuw voorgerecht. Deze weigerde want zo zou de winst verdwijnen. Toen besloot de vader dat heel het gezelschap zou verkassen. Nu bleek echter de bruid nog op het toilet te zitten en de eigenaar van het restaurant aarzelde niet. Hij sloot haar op. De discussie werd heropend: betalen of de bruid. De feestgangers kwamen weer aan tafel en de avond verliep verder vlekkeloos.

So far so good. Maar wat nu, dacht Van Hamme, als de vader van de bruidegom niet had toegegeven?! Dan krijg je een conflict dat stap voor stap kan escaleren. Als bij iedere stap koppigheid overwint, heb je ten slotte doden in huis en de brandweer op de stoep. Zo zien we in de strip dominante, mannelijke domheid zonder de rem van zelfdiscipline langs de volgende stadia volgroeien: het vertrek van het gezelschap, het opsluiten van bruid (én schoonmoeder in dit scenario), het tevoorschijn halen van geweren, het opsluiten van andere restaurantgasten die willen vertrekken, de eerste schoten, het werpen van een handgranaat onder een dure Mercedes, het doodschieten van Riesling (de hond van de eigenaar), de eerste gewonde, de eerste dode, de tweede handgranaat en de derde (= de dood van grootvader), de brand in het restaurant, veel rook en de blussende brandweer.

Met zo’n scenario kan tekenaar Hermann Huppe wel uit de voeten.

Je vraagt je al lezend af: op welke momenten hadden de mannen (de vrouwen hebben de bijrol) nog kunnen stoppen? In de film die naar aanleiding van deze strip is gemaakt, is dat meer expliciet gemaakt dan in de strip. De Vlaamse regisseur Dominique Deruddere volgt tot grote hoogte het scenario van Van Hamme. Hij maakt echter een zijlijn tot slotthema: de vader-zoonverhouding. De bruidegom (Mark) hoort op de bruiloftsdag dat zijn dominante vader (Hermann (jawel!) Walzer) gelooft dat deze jongen het kind is van een andere man. Alleen de broer van de bruidegom is zijn echte zoon. In het trouwdag-conflict drijft hij de zachte Mark tot harde actie om van hem een echte kerel te maken. De jongen raakt ten slotte met zijn vader in gevecht. Hij wil simpelweg een keer horen dat zijn vader trots op hem is.

Ook in de film gaat Riesling eraan. Maar van de mensen raken er slechts enkelen gewond. De tweede handgranaat ontploft niet en de brandweer is ten slotte ook niet nodig. De gewonden kunnen naar het ziekenhuis. Ten slotte overwint het gezonde verstand, al komen noch restauranteigenaar Berger noch vader Walzer tot een excuus.

Als extra op de dvd staat de filmversie met commentaar van Deruddere. Hij maakt ergens de opmerking dat er verzet moet komen tegen dwaze mannen zonder zelfbeheersing. Inderdaad, vaak kan alleen de omgeving mannen met macht tot zwijgen of op andere gedachten brengen: sterke vrouwen, goede vrienden, onafhankelijke journalisten, moedige kinderen of wijze ouderen. Goddank als mensen in verzet durven komen en dat macht gecontroleerd wordt. Stel je voor dat het land en het  leven geregeerd wordt door dommekracht. De hemel beware ons.


Naar aanleiding van: Hermann & Van Hamme, De bloedbruiloft (Vrije Vlucht). Dupuis, 2000.
Dominique Deruddere (regisseur), De bloedbruiloft (dvd) 2005.
Meer over Van Hamme, klik hier en hier.

Naar Psalm 92

’s Morgens ben ik op m’n best, HEER.
Fris begin ik de dag met U te danken voor de goede zorg,
die U in de nacht aan ons besteedde.
Kon ik harp spelen, ik zou het elke morgen doen voor U.

Want ik ben zeer onder de indruk van U geraakt.
Wat ik van U zie en hoor, verraadt een wijsheid,
zo diep dat ik niet weet of ik die kan volgen.

Duidelijk is dat mensen die aan U voorbij leven,
als dieren zonder religie, het zeker niet begrijpen.
Zij leven zonder besef van eeuwigheid
en laten daarom onrecht onbeteugeld bloeien.

Maar U, eeuwige Majesteit, overziet alles
en zal die vijanden, want dat zijn zij, te gronde richten.
Een bloeiende gemeenschap boosdoeners overleeft niet.

Ik daarentegen kan mijn rug rechten, ik voel me sterk.
Ik laat me niet uit het veld slaan door die boosdoeners.
Als een ceder van de Libanon rijs ik op,
want U laat mij thuis zijn in Uw eigen huis.

Daar willen wij vrucht dragen tot in hoge ouderdom,
fris elke dag laten horen dat U als een rots bent,
omdat in U geen zweem van onrecht te vinden is.

Mensje toch

Het is moeilijk niet iets te vinden van het dagboek van Mensje van Keulen. De schrijfster publiceerde haar dagboek uit de jaren 1977-1979. Je hebt voortdurend de neiging om ‘goed!’ te roepen, of ‘fout!’ te denken. Althans zo vergaat het mij als ik lees dat zij vreemdgaat terwijl zij getrouwd is met Lon. Ik vind de schok terecht die haar treft bij de ontdekking dat Lon al twee jaar een relatie onderhoudt met C. De bedrieger bedrogen! ‘Fout!’ als ik lees hoe zij een abortus ondergaat en ‘goed!’ als zij Lon eens goed de waarheid zegt. Maar als zij hem gaat slaan, mompel ik: ‘dom, niet doen.’
“Koen hecht aan tradities, aan zekere regels en een daarvan is trouw,” schrijft Mensje en ik zeg: ‘Inderdaad, dat ben ik met Koen eens,’ ook al heb ik geen idee wie hij is. Mensje vervolgt: “Hij heeft gelijk, het is de enige manier tegen onzinnige, nodeloze ellende. Anders kan je er beter voor zorgen dat je alleen blijft.” (81).  ‘Eindelijk verstandige taal, Mensje,’  hoor ik mij zeggen. Ik heb een mening over het feit dat zij alcohol drinkt, veel alcohol. Als zij zwanger is, blijft zij roken en drinken. Daar vind ik wat van, ook al was dat destijds niet zo’n punt als tegenwoordig.
Kortom, het dagboek is een voortdurend appel op mijn moreel vermogen.
Ik was blij dat ik het uit had.

In dagblad Trouw (20 maart 2018) las ik dat ook Mensje zelf na al die jaren een oordeel heeft:

“…toen ik de schriften begon uit te tikken, schrok ik toch en werd ik er wel eens beroerd van. De confrontatie was zo heftig dat ik soms moest slikken en mijn tanden op elkaar moest zetten. Ik dacht ook vaak, hoofdschuddend: ‘Wat was je dom! Waarom deed je dat? Waarom ging je niet weg? Waarom doorzag je het niet?'”

Toch is die goed/fout-reactie me te gemakkelijk. Veel interessanter is de vraag hoe zij deel wordt van mij als lezer. Zij is een bekende schrijfster. Haar roepnaam is Mennie, voluit heet ze Mensje Francina van der Steen (* 1946). Samen met Gerrit Komrij, Theo Sontrop en Martin Ros zat ze jarenlang in de redactie van het literaire tijdschrift Maatstaf. In 1972 debuteerde ze en ze publiceert nog altijd onder de achternaam van haar ex-man, fotograaf Lon van Keulen. In het boek is een fotokatern opgenomen waarop een aantal van hen te zien zijn. Zou zij iedereen toestemming hebben gevraagd om haar verhaal te vertellen? Wat vond Lon ervan, en C? Het boek eindigt met de geboorte van haar zoon. Heeft hij het ook gelezen?
In het Trouw-interview stelt Sander Becker die vraag:

“Mijn 38-jarige zoon las een stukje en zei: ‘Nee, heb je dát gedaan? Met díe? Dat wil ik allemaal niet weten!’ En dan de vader van mijn zoon. Die woont al jaren in Frankrijk. Ik heb ‘m geïnformeerd, afgelopen najaar. Zijn reactie was: ‘Oh, maar dat dagboek was er toch al lang?’ Toen heb ik uitgelegd dat het ging om de volgende jaren, die niet zo plezierig waren. Daar heeft hij niet meer op gereageerd.”

Deze ontboezemingen waren nooit voor publicatie bedoeld. Toch komt zij er nu mee naar buiten. Als reden noemt zij het belang voor haar literaire werk. Maar zij zegt ook dit:

“Ik wilde niet dat iemand zich er na mijn dood over zou buigen en heb op het punt gestaan de schriften weg te gooien, maar daarmee zou al die bijgehouden tijd verloren gaan.”

Kijk, dat vind ik intrigerend: al die bijgehouden tijd kan ‘verloren gaan’.
Is dat zo, kan die tijd verloren gaan?
Paus Benedictus XVI schreef eens:

“Hier moeten wij opmerken dat de mens niet een gesloten monade is, maar in liefde en haat op anderen betrokken is en in hen leeft; zijn eigen leven is in de anderen aanwezig als schuld of genade.” (209).

Dat is volgens mij heel erg waar: wij leven deels in anderen. Zij weten iets van je, veel of weinig. Soms weten zij dingen over jou te zeggen, beter dan jij het zelf kan verwoorden. Je voelt je door de ander ‘ontdekt’.  Zo leven anderen (deels) in jou: gedeelde ervaringen, concrete herinneringen, indrukken, vooroordelen. Soms laat je dingen ‘bedekt’. Je wilt toch geen kwaad gerucht verspreiden?

De paus spreekt over aanwezig zijn ‘als schuld en genade’, maar waarom niet ook als trots of deernis, als eer of schande, als verdriet of weemoed? Hoe komt Mensje bij mij binnen: schuld of genade? Nee. Trots nee, eer nee, schande nee, deernis ja, dat voel ik. ‘Mensje, Mensje toch,’ dacht ik al lezend, wat een drama.
En soms: dit hoef ik niet te weten; echt, teveel van het goede.
Soms is zwijgen echt goud.


Naar aanleiding van: Mensje van Keulen, Neerslag van een huwelijk: Dagboek 1977-1979. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact.
Joseph Ratzinger/Benedictus XVI, Over dood en eeuwig leven. Lannoo, Tielt, 2009.