Zonsopgang

Voor Kleindochters een Groot Lied


1

Wij wijzen nu al naar de verte
jouw vingers spannen samen met mijn pink
mijn zegenhand zingt zoetheid rond
boven de krullen en onder liggen armen
eeuwig armen

Je moeders kamer barst van schoonheid
van hoek naar hoek roepen we slingers uit
lachen doordrenkt ons van geluk

Je bent erbij, mijn dochters dochterlief
je hartslag is mijn hart nabij
je wang zoekt zacht mijn palm
je oren trillen op mijn timbre
oud bloed stroomt op jouw gloed –
hoop huppelt

De liefde zal je aan zien komen
en ik voorspel: zij kent je al
van voor je was geboren

*

Zo zal je stralen, jonge vrouw, sterk in het rijk
van dochters moeders vaders broeders – als de zon!
Glans, glorie, groet en gratie – geschenken
aan de hemeldag uit nacht tot bloei verheven
We mogen spreken van geluk, en leven

Hoe kijkt de nieuwe zon, zij prijkt en glijdt
verschijnt in hoeken, kieren, spleten
de lijnen lopen met haar weg
dan hard dan zacht de opperhuid
nu als fluweel –  dan ruw
Dit is het nú

Waar je ook bent, ze roept zoals ze eens je moeder riep
en moeders moeder en moeders moeders moeder
je vader weet ervan
je broer neemt haar voor lief
de buren leven mee
want jij, mijn dochters dochterlief
jij bent gekozen
jij uit duizend
jij de mooiste

Wie word jij, vrouw, en wie wordt hij
wie wordt als eerste vrolijk wakker?
De liefde lacht, diep in de nacht
werkt zij in stilte aan de dag
ik zweer je bij ons aller hoeder
de liefde weet wie haar verwacht
als zeer gewilde schaduw

2

Ik ben gezien alsof ik in het donker zichtbaar was
hij zegt me wat de plannen zijn, fluistert een wereldplek
woest wapperhaar, krullenspektakel, hij bloost mijn naam
hij staart mijn huppel na en glimlacht om mijn daglicht
hij stopt de broodjes in de tas, zoekt wijn of bier
mijn huid begint te tintelen, mijn lief, ik dampte al
onder de douche, zeemde de twijfel van de spiegel
en nam verlangen mee naar buiten

*

Verlaat je moeders huis, zei hij
passeer mijn bedelende vrienden
zoek me, meisje, zoek de weg omhoog
ik sta op toppen van geluk, kruis door mijn stad
en ga voorbij aan alle oude haltes

Vermijd het oude mannenplein
negeer de vlucht van witte duiven
want als we eenmaal samen zijn
is er geen vuiltje aan de lucht
De deur staat aan, ik roep je naam

*

Hij slaapt tussen mijn borsten
hij had naar mij gezocht, zei hij
hier op zijn kamer tussen muskus
en de tonen van het meisjeshart
hij volgde lijnen kohl, de rouge
de schaduw rond de ogen, hij vond me niet
hij bedelde bij lippen om de aandacht

Ik lokte hem mijn truitje in
verleidde hem met zilte huid
ik zweette zin, liet mijn verlangen zien
het zoetzuur van mijn tong
ik zat in alle kneepjes, vriend
ik heb je uitgeput
ja slaap nu maar
tussen mijn borsten

3

Draai, dochter, draai
dochter van mijn dochterlief, jij bent
kleindochter klein, in jou vind ik mijn vreugde
ik schep een groot genoegen

Gegroet, mijn kind, ik schaduw naar je over
jij bent zover, je eerste liefdelentedans
draait op het festival. Hoe fraai is hij, jij –

Draai, dochter, draai in armen van je liefde
kus, meisje, kus de wonderwoordenlippen teer
zwaai om verlangen heen en weer, proef
zoete zangen

Ik wiek hier buiten op mijn tenen door de tonen
trekken en gebaren, één slag vooruit en twee
terug, mijn lichtval prijst, mijn schaduwvlek reist
met je hakken mee, je enkels en je trotse kuiten

Hij draait en tilt je van de grond – boven jezelf
houdt hij je naar de zon, je borsten pront naar voren
Ontvouw je vleugels maar en tortel ver omhoog

*

’s Nachts in mijn slaap zocht ik mijn lief
wij hebben uur na uur gedanst, gedold heb ik
met hem en al zijn vrienden, het moest zo zijn

met festivalartiesten, tienduizenden akkoorden
sprongen met vonken, speelden met vuur
zo smolt mijn beste zelf, alsof het hoorde

Ik sliep niet en mijn hart was wakker, sloeg
mijn ruige krullen rolden in mijn kussen
mijn plooien zweetten brakke wijn
De jongens zullen van mij dromen

Ik draag alleen mijn T-shirt nog
ik trek de slaapzak dicht
handen zoeken het uit

Waar is je lief,
kleindochter klein
waar is hij heen gedraald
of praalt hij soms rond anderen?
Waar zou hij zijn, je lief
zal ik hem voor je zoeken?

De wind blaast mij de stad uit
Hij suist uit lichaamland de vlakte in
op zoek naar jou. Ik roep je naam
Jij weidt niet in de weiden
de heg heeft geen idee
de steg stuurt mij
naar verder weg dan ooit

Zandkorrels stuiven op
koel water grijpt naar hitte op een handdoek
Gegiechel kruipt mijn kieren in
nu jongens op het strand
de vrouwen komen keuren
Ik zie je vrienden, lief
maar jou, mijn vriend
jou zie ik niet

Vuurkorven in mijn darmen
van liefde ben ik ziek en wanhoop lispelt
Kijk naar de hemel, tel de sterren, als je kunt
het zijn de vrouwen die op mooie jongens schijnen

Jij bent van mij, ik hoor bij jou
jij leeft in mij, ik roep om jou
geef antwoord, waai tevoorschijn
Mijn kloppend hart past in jouw hand

Ik vind je in mijn kussensloop
Ik snuif je op met karmozijnen wangen
Jouw silhouet gevangen tussen lakens
we schurken naar het voeteneind
Opluchting op ons dek
De sterren zijn de engelen die waken

Kom kus mijn kippenvel
We stommelen de troep van bed
Ik ben de lelie in je handen
je fluistert armen om mij heen
botst bovenop mijn borsten
Slip hier naar binnen
dan kreunen wij de bloemen open
En laat de oude man maar vragen

*

Waar ben je toch?
Ik hoor geen namen galmen
de wanden vallen stil, kleindochterwind
waar waai je toch naar toe?
Heb je hem al gevonden?

Ik ken een jonge man
de zuiderkleur waait om zijn stoppelbaard
hij soepelt vlugge vingers om de mijne
tot aan de eerste ring, hij streelt het zilver
en parelt er zijn naam op
ik kerf zijn blik er naast
hij trekt terug, ik laat niet los
ik sluit mijzelf om palm en pols
ik leun, val in de ellenboog
rust op zijn schouder
ik ben zijn borst
we wiegen op Gods adem

Heet is de zon, ik druppel
over ribben naar de navel
doorhaard slier ik
tot in de plooien van plezier
ik volg zijn rechte ruggengraat
hij rilt tot op zijn blote billen
mijn lach trekt op zijn dijen aan
ik klem mij vast
maar glijd de bundels langs
spier over natte spieren
hoor hoe ik schater op zijn knieën

Dit is het uitzicht
daar staan de voeten
kussen zal ik en wassen
het stugge stof eraf
zalven zal ik, warme vingers
over zolen, wreef en tussen tenen
verschenen in het bad
opnieuw geboren

huil mijn vriend
huil met mij
en sier me
regen mij nat
doorweek mijn ziel
onder een duizeldouche
droog niets en niemand af
jij bent mijn plein, mijn hof
waar vrienden vrouwen samen
dansen op de gouden straten
om de winst, verliezen alles
aan de liefde

Hier steek ik vuurwerk af in rood en wit
ik fonkel jaspis en lazuursteen
scandeer de nieuwe naam
die niemand weet dan ik
ik volle maan, jij zomerzon
wij hemel en wij aarde
wij vallen in elkaar
en tollen tegen zwaartekracht
en rollen om

De schutsluis zet ik open
rivieren stromen binnen, ritselen
gisteren en morgen helder aan elkaar
hier schieten levensbomen op
in deze hof, hier op dit plein
verlies ik niets, doordrenkt
van levensvocht
ben ik verkocht

Laat hij je eeuwig dragen, meisjelief
een tribal op zijn rechterarm
neem hem als piercing in je hart
Vlam voor elkaar, laai hogerop
raak aan de Allerhoogste
Sterk als de dood is de liefde
hard als het dodenrijk de hartstocht

4

Slaap nu maar, mijn dochters dochterlief
nu zal ik met jou hopen op de nieuwe dag
zoals ik met je moeders moeder eens tussen
een oogopslag en zoen op gympen
diep de jonge nacht in schoof

De drum dreef ons de kamer uit
we dronken liefde in het donker
en dromden op de treden naar de zolder

Dus slaap nu maar zoals wij destijds niet
Wij hoorden stemmen – vaders vaderwoord
verdween gesmoord in de geruchten van de kusstreek
Godsgrote goedheid trok in zuchten door de leden
De zon kwam op, wij waren niet alleen